Beëindiging huur bedrijfsruimte

Huur bedrijfsruimte. Dringend persoonlijk gebruik (art. 7:296 lid 1, onder b, BW)? Valt vergoeding voor goodwill onder verhuis- en inrichtingskosten (art. 7:297 lid 1 BW)?

Onderdeel 3 van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in art. 7:297 BW geen betrekking heeft op de eventuele goodwill die de huurder zou moeten betalen bij de verkrijging ‘going concern’ van een nieuwe bedrijfslocatie (rov. 9.19 van het eindarrest). Het onderdeel klaagt onder meer dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.

Voor zover hier van belang, bepaalt art. 7:297 lid 1 BW dat de rechter een bedrag kan vaststellen dat de verhuurder moet betalen aan de huurder “ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten”. De bepaling geeft niet een algemene bevoegdheid tot toekenning van een schadeloosstelling in verband met het betrekken van een nieuwe locatie, maar enkel de bevoegdheid tot toekenning van een vergoeding voor in de wet omschreven specifieke kostenposten. De tekst van art. 7:297 lid 1 BW geeft geen aanwijzing dat onder ‘verhuis- en inrichtingskosten’ ook zou vallen de in verband met een nieuwe locatie te betalen vergoeding voor goodwill. De bepaling heeft naar haar bewoordingen immers betrekking op (kosten verbonden met) het feitelijk betrekken van nieuwe bedrijfsruimte, terwijl een vergoeding voor goodwill ziet op, kort gezegd, de winstverwachting van het in die nieuwe bedrijfsruimte uit te oefenen bedrijf. Ook de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:297 BW geeft voor de opvatting van het onderdeel geen aanknopingspunt. De klacht faalt derhalve.

HR 16-02/18 inzake Molenwiek BV (ECLI:NL:HR:2018:209).

Noot: bij huur beëindiging art. 7:309 en 7:310 kan betalen goodwill voor vervangende locatie wel een rol spelen, als onderdeel van een volledige schadevergoeding.