Artikelen 5:94 en 7:269 BW; onbevoegde verhuur door erfpachter van een boerderij

De eigenaren zijn na het einde van de erfpacht van rechtswege verhuurder geworden, maar vorderen beëindiging van de huurovereenkomst. Belangenafweging valt in het voordeel van de erfverpachters uit, mede gelet op de inhoud van huurovereenkomsten die betrekking hebben op soortgelijke woonruimte, de inhoud van de geëindigde erfpacht en de inhoud van de voortgezette huurovereenkomst.

Erfverpachters kunnen vorderen dat de huur van [appellante] zal eindigen als in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van hen kan worden gevergd dat zij die huur voortzetten (1) . Daarbij moet mede worden gelet op (i) de inhoud van huurovereenkomsten die betrekking hebben op soortgelijke woonruimte, (ii) de inhoud van de geëindigde erfpacht en (iii) de inhoud van de voortgezette huurovereenkomst.

Afweging van deze belangen leidt ertoe dat het belang van erfverpachters (de bloot eigenaren) moet prevaleren.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23-02/21 (ECLI:NL:GHARL:2021:1769)

(1) Deze beëindigingsgrond is gegeven in artikel 7:269 lid 2 aanhef en onder c BW. Die beëindigingsgrond is geschreven voor huur van woonruimte, maar is in artikel 5:94 lid 4 BW (erfpacht) van overeenkomstige toepassing verklaard. De wet kent meer beëindigingsgronden, maar daar is geen beroep op gedaan.