Een verzoek om tegemoetkoming in schade die het gestelde gevolg is van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 van de Wro, komt op grond van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro pas voor toewijzing in aanmerking, nadat een besluit is genomen op een aanvraag van een omgevingsvergunning die als gevolg van zo’n bepaling vereist is voor realisering van een bepaald project en dit besluit vervolgens onherroepelijk is geworden en ook aan de overige vereisten voor toewijzing daarvan is voldaan.
Dit betekent dat in beginsel geen grondslag bestaat voor toekenning van tegemoetkoming in planschade voordat een nader besluit, als in de vorige zin vermeld, is genomen en onherroepelijk is geworden. Dit kan bijvoorbeeld anders zijn als van een aanvrager niet gevergd kan worden een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen en de beslissing daarop af te wachten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1166, r.o. 7.9.
ABRS 16-11/22 inzake Ermelo (ECLI:NL:RVS:2022:3302)