Het verzoek te mogen tussenkomen dient te worden beoordeeld op de daartoe door verzoeker ( [eiser in het incident tot tussenkomst] ) gestelde gronden. [eiser in het incident tot tussenkomst] stelt gebruiker te zijn en stelt in die hoedanigheid recht en belang te hebben om tussen te komen. De Onteigeningswet biedt echter niet de mogelijkheid tussen te komen in het geval sprake is van de hoedanigheid van “gebruiker”. Deze komt immers niet voor in de opsomming in artikel 3 lid 2 Ow in verbinding met artikel 4 lid 1 Ow. Weliswaar komt de term “gebruik” voor in artikel 4 lid 1 Ow (waar artikel 3 lid 2 Ow naar verwijst), maar dat heeft betrekking op het goederenrechtelijk recht van gebruik als bedoeld in artikel 3:226 BW en daaronder kan niet worden begrepen een verbintenisrechtelijk recht van gebruik. [eiser in het incident tot tussenkomst] komt dan ook geen recht toe om tussen te mogen komen. Het verzoek tot tussenkomst zal dan ook worden afgewezen. De omstandigheid dat de Staat in de dagvaarding heeft gesteld dat sprake is van pacht maakt dat niet anders, omdat het verzoek te mogen tussenkomen dient te worden beoordeeld op grond van de door verzoeker gestelde feiten en rechten.
Rechtbank Limburg 30-11/22 inzake onteigening Staat der Nederlanden A2 (ECLI:NL:RBLIM:2022:9437)
Noot: René van Hoogmoed is in deze zaak één van de door de rechtbank benoemde deskundigen.