Onteigening door de Staat der Nederlanden; Rechtbank Oost-Brabant.
Beroep in cassatie (stelling van eiser): één van de rechtbankdeskundigen valt niet aan te merken als een onafhankelijke en onpartijdige deskundige omdat hij zonder daarvan melding te maken, werkzaamheden heeft verricht voor Rijkswaterstaat. Ook de overige deskundigen dienen te worden vervangen aangezien zij, nadat zij van het vorenstaande op de hoogte waren geraakt, zich niet van [betrokkene 1] hebben gedistantieerd.
HR: Bij de beoordeling van de klachten van het onderdeel wordt vooropgesteld dat onder bepaalde omstandigheden een gebrek aan onpartijdigheid aan de zijde van een door de rechter benoemde deskundige, een schending kan meebrengen van het beginsel van equality of arms . In dit verband kan ook aan de vrees van een procespartij voor partijdigheid van een deskundige een zeker gewicht toekomen. Een zodanige vrees is echter niet van beslissende betekenis; wél van beslissende betekenis is of de twijfels die door de schijn van partijdigheid worden gewekt, objectief gerechtvaardigd zijn (EHRM 5 juli 2007, ECLI:NL:XX:2007:BB5086, NJ 2010/323, par. 47-48). In dit geval heeft de rechtbank niet geoordeeld dat het verzoek niet tijdig is gedaan, maar bij de afwijzing daarvan wel meegewogen dat [eiser] c.s. hun bezwaar tegen de deskundige [betrokkene 1] al in 2011 aan de rechtbank kenbaar hadden gemaakt, zich toen hebben gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen nieuwe bezwaren naar voren hebben gebracht.
Hoge Raad wijst dit beroep in cassatie af.
HR 06-03/15 inzake Staat der Nederlanden (ECLI:NL:HR:2015:523).