Afstandscriterium bij vaststelling normaal maatschappelijk risico

Derde-belanghebbende tekent met succes hoger beroep aan tegen vaststelling normaal maatschappelijk risico op 2% door SAOZ bij inbreidingslocatie.

14.6.    Gelet op deze uiteenzetting heeft de SAOZ bij de vaststelling van het normaal maatschappelijk risico doorslaggevende betekenis gehecht aan de geringe afstand van de woning tot de nieuwe ontwikkeling en de omvang van de schade. Aan een korte afstand komt evenwel, daargelaten dat deze bij een inbreidingslocatie als het plangebied niet ongebruikelijk is, geen zelfstandige betekenis toe, omdat de omvang van de waardevermindering van de woning mede wordt bepaald door de afstand van de woning tot de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Het dient er, gelet hierop, voor te worden gehouden dat de korte afstand reeds in de waardevermindering van de woning is verdisconteerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:530). Dat volgens de SAOZ sprake is van bovenmatige planschade(10,7%) en de schade dus relatief hoog is, is evenmin een reden om geen verhoogd normaal maatschappelijk risico aan te nemen. Ook hier geldt immers dat de omvang van het planologische nadeel zich uit in de hoogte van het schadebedrag, zodat voor een extra correctie in de vorm van het achterwege laten van een verhoging van het normaal maatschappelijk risico bij een hoog schadebedrag geen aanleiding is.

14.7.    Zoals uit hetgeen onder 14.4 is vermeld volgt, is bij een waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling die in de lijn der verwachting lag een normaal maatschappelijk risico van 5% weliswaar substantieel, maar niet zodanig zwaar dat deze schade niet voor rekening van de aanvrager kan worden gelaten. Zoals ook door de SAOZ uiteen is gezet, betreft het hier een normale maatschappelijke ontwikkeling, te weten woningbouw op een inbreidingslocatie. Nu het college geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld die rechtvaardigen dat in dit geval een uitzondering op het uitgangspunt moet worden gemaakt dat een waardevermindering tot 5% van de waarde van de onroerende zaak tot het normaal maatschappelijk risico van de aanvrager behoort, heeft de rechtbank niet onderkend dat het college, in navolging van de SAOZ, het normaal maatschappelijk risico te laag, namelijk op 2% in plaats van 5%, heeft vastgesteld.

14.8.    Het betoog slaagt.

ABRS 10-10/18 inzake Eindhoven (ECLI:NL:RVS:2018:3272)

Noot: het afstandscriterium werd al eerder door de Afdeling losgelaten als zelfstandig criterium bij de bepaling van het normaal maatschappelijk risico, zie ABRS 02-03/16 inzake Zundert (ECLI:NL:RVS:2016:530). Toch komt dat criterium nog vaak in adviezen terug als zelfstandige weging voor bepaling van het normaal maatschappelijk risico. 

Noot 2: Met deze uitspraak geeft de Afdeling aan dat ook de aard en hoogte van de schade geen weegfactor is voor de bepaling van het normaal maatschappelijk risico. Daarmee resteren nog 3 criteria, te weten: (1) Is het een normale maatschappelijke ontwikkeling? (2) Past het in de structuur van de omgeving? en (3) Past de ontwikkeling in het gevoerde ruimtelijke beleid?

Noot 3: Voorts is deze uitspraak een bevestiging van het feit dat bij een inbreiding “in beginsel” gerekend dient te worden met een normaal maatschappelijk risico van 5%, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Zie ook ABRS 21-06/17 inzake Beuningen (ECLI:NL:RVS:2017:1653