Maatstaf ECLI:NL:HR:2012:BW0727. Bindend adviseur niet aansprakelijk. Vernietiging tussenvonnis en afwijzing vorderingen.
Partijen twisten over de vraag welke maatstaf moet worden gebruikt om te toetsen of EKZ Makelaars bij het uitvoeren van de taxatie als bindend adviseur onzorgvuldig heeft gehandeld en aansprakelijk is. Grief 1 slaagt in zoverre, dat moet worden getoetst aan de maatstaf die de HR in zijn uitspraak van 15 juni 2012 heeft geformuleerd (ECLI:NL:HR:2012:BW0727). EKZ Makelaars heeft immers als bindend adviseur een waardebepaling verricht. Deze maatstaf luidt als volgt.
Uit artikel 7:401 BW volgt dat een bindend adviseur bij de werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moeten nemen. Voor een bindend adviseur die als beroepsbeoefenaar is opgetreden, geldt dat hij/zij tegenover de opdrachtgever de zorg moeten betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Wat in concreto de gehoudenheid om als goed opdrachtnemer te handelen meebrengt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de opdracht, de positie van de opdrachtnemer en de aard en ernst van de betrokken belangen.
De bijzondere aard van een opdracht tot het geven van een bindend advies noopt ertoe dat terughoudendheid dient te worden betracht als het gaat om het aannemen van aansprakelijkheid van een bindend adviseur voor tekortkomingen in de uitvoering van de opdracht. Mede in het licht van de strikte maatstaf van artikel 7:904 lid 1 BW, moet ervan worden uitgegaan dat door een bindend adviseur gemaakte fouten pas tot aansprakelijkheid jegens een opdrachtgever kunnen leiden, indien het in hun verhouding tot de opdrachtgever in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn aan die fouten geen gevolgen ten nadele van de bindend adviseur te verbinden. Een minder strikte maatstaf zou tot de onwenselijke gevolgen kunnen leiden dat een bindend adviseur niet in vrijheid en onbevangenheid kan oordelen, en dat een partij de nadelige gevolgen van een (naar inhoud of wijze van totstandkoming) onjuist bindend advies gemakkelijker op de bindend adviseur zou kunnen afwentelen dan dat zij de bindende kracht daarvan langs de weg van artikel 7:904 zou kunnen aantasten.
Gerechtshof Amsterdam 26-12/21 (ECLI:NL:GHAMS:2021:4167)