In de vestigingsakte is opgenomen een beperkte vergoedingsplicht van bloot eigenaar aan erfpachter bij einde erfpacht.
Gerechtshof
Het hof is van oordeel dat artikel 15 van de vestigingsakte bepalend is voor de vaststelling van de hoogte van de door [de stichting] aan [erfpachtster] te betalen vergoeding en licht dat als volgt toe.
In artikel 5:99 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat de erfpachter na het einde van de erfpacht recht heeft op vergoeding van de waarde van nog aanwezige gebouwen, werken of beplantingen, die door hemzelf of een rechtsvoorganger zijn aangebracht of van de eigenaar tegen vergoeding van de waarde zijn overgenomen.
Dit artikel is echter niet van toepassing op erfpachtcontracten die vóór inwerkingtreding van deze wettelijke bepaling, 1 januari 1992, waren gesloten (zie artikel 170 Overgangswet NBW). Vaststaat dat deze erfpacht is uitgegeven op 14 november 1978, ruimschoots voor 1 januari 1992. De conclusie luidt dat [erfpachtster] geen recht heeft op een vergoeding, anders dan in de vestigingsakte bepaald.
A-G:
Hieruit volgt dat de erfpachter van grond bestemd voor woningbouw in beginsel recht heeft op vergoeding van de waarde van door hem of een eerdere erfpachter aangebrachte opstallen (sub a). Dit geldt niet alleen voor woningen die tot hoofdverblijf strekken, maar ook voor recreatiewoningen; over bedrijfswoningen bestaat verschil van inzicht. Een uitzondering op de vergoedingsplicht bij woningbouw is echter mogelijk indien zich een van de in lid 2 genoemde gevallen sub b t/m d voordoet.
Art. 170 Overgangsrecht betreft erfpachtrecht, niet opstalrecht. Maar beroep hier op is verjaard.
A-G 12-11/21 inzake St. Utrechts landschap (ECLI:NL:PHR:2021:1061)
Noot: mooi overzicht van de rechtspraak; wachten is nu op arrest HR