Planologisch nadeel? Blijkt niet uit taxatie

In planschadeadvies is uiteengezet dat de onroerende zaken op grond van het nieuwe bestemmingsplan niet langer in hun geheel voor de functie wonen mogen worden gebruikt, maar dat alleen nog de eerste en eventueel hogere etages voor de functie wonen mogen worden gebruikt. Daar staat tegenover dat eventuele woningen niet langer een inhoud van minimaal 130 m3 hoeven te hebben, zodat onder het nieuwe bestemmingsplan de realisatie van studio’s in de onroerende zaken is toegestaan. Dit ziet de planschadecommissie als een planologisch voordeel. Volgens de planschadecommissie is de planologische wijziging dermate beperkt, dat dit niet leidt tot een op geld waardeerbare waardedaling van de onroerende zaken. En voor zover er al schade zou zijn, zal dit naar het oordeel van de planschadecommissie niet uitstijgen boven het normaal maatschappelijk risico.

De planschadecommissie heeft, naar aanleiding van het betoog van [appellant], in een aanvullend advies van 16 januari 2025 nader uiteengezet dat het pand aan de [locatie 1] zijn hoogste waarde ontleent aan het gebruik op de peildatum, waarbij de begane grond commercieel werd verhuurd en de eerste etage als woning. De planschadecommissie heeft vervolgens inzichtelijk gemaakt wat er met dit gebruik kon worden verdiend, en in het verlengde daarvan, wat het pand waard was, uitgaande van dit gebruik. Daarbij heeft de planschadecommissie gebruikgemaakt van de zogenoemde NAR-methode, waarbij de werkelijke huurwaarde, na aftrek van de exploitatielasten, gekapitaliseerd wordt op basis van een netto aanvangsrendement van 8%. De Afdeling oordeelt dat dit een adequate taxatie is en dat de tegenactie namens appellant daar niet aan af doet.

ABRS 02-04/25 inzake Doetinchem (ECLI:NL:RVS:2025:1439)

Noot: Sjoerd van Hoogmoed was hier bij de mondelinge behandeling betrokken als lid van de planschadebeoordelingscommissie. De Afdeling legt expliciet uit onder welke omstandigheden een tegentaxatie relevant is (bijvoorbeeld omdat relevante referenties buiten beoordeling zijn gelaten) en dat het enkele feit dat de tegentaxatie een andere uitkomst heeft dan die van de planschadeboordelingscommissie op zich onvoldoende is. 

Noot 2: qua tegentaxatie in gelijke zin ABRS 02-04/25 inzake Veenendaal (ECLI:NL:RVS:2025:1443).