De [appellant = erfverpachter] beroept zich op het rechtsgevolg dat zij de erfpacht rechtsgeldig heeft opgezegd (lees: op basis contractuele bepaling over eigen gebruik). Dan moet de [appellant] wel stellen en onderbouwen dat zij de woning nodig heeft voor haar eigen doeleinden. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde = erfpachter] heeft de [appellant] niet (voldoende) aangetoond dat zij de woning nodig heeft voor de drie zusters of de paters.
Daarbij wordt opgemerkt dat ‘nodig voor eigen doeleinden’ uiteen valt in twee elementen; het nodig hebben, waar dus een noodzakelijkheidscriterium voor de [appellant] uit voort vloeit, en voor eigen doeleinden, dus voor haar eigen [appellant]. Of hier sprake van is wordt ex tunc beoordeeld; op het moment van opzegging van de erfpacht door de [appellant] had de [appellant] een concreet eigen noodzaak moeten hebben voor haar eigen [appellant]. De [appellant] heeft na de betwisting door [geïntimeerde] geen begin van bewijs van de noodzaak van de opzegging ex tunc gegeven (…)
Gerechtshof Amsterdam 25-02/25 (ECLI:NL:GHAMS:2025:519)