WOZ Agrarisch object – taxatiewijzer

Tussen partijen is niet in geschil dat voor de waardebepaling de hierna – onder 4.6 – genoemde landelijke taxatiewijzers voor agrarisch vastgoed (hierna: de Taxatiewijzers), opgesteld in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG), als uitgangspunt dient te worden genomen. Het Hof ziet geen aanleiding om partijen hier niet in te volgen.

De voor het geschil relevante Taxatiewijzers Waardepeildatum 1 januari 2019 (voor belastingjaar 2020) en Waardepeildatum 1 januari 2020 (voor belastingjaar 2021) bestaan uit een A-deel (‘grond bij agrarische objecten’) en een B-deel (‘agrarische gebouwen’). In de Taxatiewijzers zijn – aan de hand van landelijke verkoopcijfers – eenheidsprijzen berekend voor verschillende, bij agrarische objecten aanwezige, deelobjecten. Voor de waardevaststelling van de ‘agrarische grond’ wordt onder meer rekening gehouden met de omvang, de locatie (uitgedrukt in verschillende ‘landbouwgebieden’) en de functie (met woning versus zonder woning) van de te waarderen grondkavel. Bij de waardering van de ‘agrarische gebouwen’ wordt onder meer rekening gehouden met bouwjaar, archetype, toestand en omvang van het te waarderen deelobject. De vastgestelde waarde is de som van de waarde van de bij de onroerende zaak aanwezige grond en deelobjecten. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de onder 4.7. weergegeven cijfermatige overzichten en de in aanvulling daarop aangevoerde vergelijkingsobjecten (4.8.), in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, voor beide belastingjaren aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde en heffingsmaatstaf OZB, zoals deze luiden na de uitspraken op bezwaar, niet te hoog zijn. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende het gebruik noch de juistheid van de toepassing van de Taxatiewijzers, zoals inzichtelijk gemaakt in de cijfermatige overzichten, heeft betwist.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 07-01/25 (ECLI:NL:GHARL:2025:62)