Verpachter stelt dat pachter tekortgeschoten in zijn verplichting het gepachte persoonlijk te gebruiken
Het hof stelt voorop dat de wettelijke regeling van de pachtovereenkomst ervan uitgaat dat de pachter het gepachte zelf exploiteert. Een pachter handelt niet als goed pachter in de zin van artikel 7:347 BW wanneer hij een samenwerkingsverband aangaat in een zodanige vorm dat hij (feitelijk) het gepachte niet langer zelf exploiteert. Welke mate van persoonlijke betrokkenheid van pachter bij de landbouwkundige exploitatie van de verpachte percelen mag worden verwacht, wordt mede bepaald door wat partijen daarover hebben afgesproken.
Op de verpachter die ontbinding vordert, rust de stelplicht en bewijslast van zijn stelling dat de pachter tekortschiet. Dat neemt echter niet weg dat indien er aanleiding bestaat tot twijfel over de vraag of de pachter het gepachte nog zelf exploiteert, de pachter gehouden kan zijn om ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verpachter feitelijke gegevens te verstrekken, om de verpachter aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Het is immers bij uitstek de pachter die inzicht heeft in en toegang tot gegevens met betrekking tot de bedrijfsvoering, waaronder boekhoudrapporten en gecombineerde opgaven. Conclusie: pachter schiet te kort en dus ontbinding pachtovereenkomst.
Pk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15-10/24 (ECLI:NL:GHARL:2024:6387)
Noot: zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 april 2012 (ECLI:NL:GHARL:2012:BW5496)