Casus : uitkoop slachterij (opstallen op basis van opstalrecht, gemeente bloot eigenaar) op basis bedrijfsreconstructie, terwijl achteraf blijkt dat bedrijf niet geconstrueerd heeft. Gemeente vordert teveel betaalde (onteigenings)vergoeding terug.
In dit geval komt niet vast te staan dat de Gemeente een specifiek bedrag heeft uitgegeven voor de bedrijfsverhuizing en werkgelegenheidsgarantie. Het is de vraag of desondanks aan die prestatie toch een bepaalde waarde moet worden toegekend in het kader van de begroting van schade zoals de Gemeente heeft gevorderd. [verweersters] heeft verschillende feiten en omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat dat niet zo is.
A-G: Conclusie begroting waarde opstalrecht
Er bestaat onvoldoende grond om aan te nemen dat de Gemeente en [verweersters] een substantieel lager bedrag als koopsom voor het opstalrecht zouden zijn overeengekomen als niet naast de leveringsverplichting ook een verhuisverplichting voor [verweersters] en een werkgelegenheidsgarantie was afgesproken. Het belang van de Gemeente bij een vlot verlopende uitkoop was dermate groot, dat een redelijke verwachting is dat de Gemeente het ook in dat geval niet op een onteigeningsprocedure zou hebben laten aankomen. Door een uitkoopbedrag overeen te komen zonder aanwendingsverplichting zou de Gemeente kennelijk ook niet afwijken van wat gebruikelijk was bij een verwerving ter voorkoming van onteigening. Volgens de Gemeente was het in principe aan de uitgekochte partij om de verkregen geldmiddelen in te zetten naar eigen inzicht .
Als al van enig deel van de koopsom kan worden vastgesteld dat dit specifiek was gericht op het verkrijgen van het door de Gemeente genoemde onstoffelijk voordeel, zou dit het bedrag van € 6.600.000 zijn, zoals hiervoor overwogen in r.o. 3.30 e.v. Omdat de Gemeente dat bedrag niet heeft betaald (en zoals hierna blijkt ook niet langer verschuldigd is) en haar vordering in deze procedure alleen op (gedeeltelijke) terugbetaling van het wel betaalde bedrag van € 21 miljoen is gericht, maakt dat voor de uitkomst van de procedure op dit onderdeel niet uit. Ook als van een waarde van € 6.600.000 voor bedrijfsverhuizing en werkgelegenheidsgarantie wordt uitgegaan, bestaat immers voor [verweersters] geen betalingsverplichting.”
Conclusie A-G 20-09/24 (ECLI:NL:PHR:2024:975)
Noot: een onteigende heeft normaliter inderdaad de vrijheid de schadeloosstelling te besteden op de wijze die hem goeddunkt.