De “projectontwikkelaar”, voor wiens rekening de planschadevergoeding komt, heeft bezwaar tegen de hoogte van de toegekende planschade.
ABRS: Dat tussen gemeentelijke planschade adviseur en contra-expertise een verschil van inzicht bestaat over de ernst van de vermindering van de situeringswaarde van de woning, betekent niet dat Kapelbeemd aannemelijk heeft gemaakt dat het door gemeentelijke adviseur verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest, noch dat het college zich redelijkerwijs niet op het advies van die gemeentelijke adviseur van 14 juli 2020 heeft kunnen baseren.
ABRS: beroep op planschaderisicoanalyse baat Kapelbeemd niet.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3509), is een planschaderisicoanalyse in zijn algemeenheid van meer globale aard dan de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade en wordt een planschaderisicoanalyse voorafgaand aan het schadeveroorzakend besluit gemaakt, zodat dan nog niet bekend is welke schade daadwerkelijk voor tegemoetkoming in aanmerking komt en geen uitvoerige taxatie plaatsvindt.
ABRS inz NMR: Niet in geschil is dat het realiseren van een gezondheidscentrum en maatschappelijke voorzieningen op zichzelf een normale maatschappelijke ontwikkeling is.
Kapelbeemd bestrijdt in hoger beroep echter niet dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de bebouwing in het plangebied in de huidige vorm van onder meer wonen op de verdiepingen afwijkt van de bestaande bebouwing, waar overwegend sprake is van laagbouw en grondgebonden woningen in de nabije omgeving. Daarvan uitgaande, bestaat, anders dan Kapelbeemd aanvoert, geen grond voor het oordeel dat de ontwikkeling op de specifieke locatie van het plangebied naar haar aard en omvang geheel paste binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. De ontwikkeling paste daarin slechts gedeeltelijk. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil is dat de ontwikkeling binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid paste.
Hieruit volgt dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, de omvang van het normale maatschappelijke risico in dit geval in beginsel gelijk is aan 4 procent van de waarde van de woning, onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan.
Verder is geen sprake van een zeer ingrijpende planologische ontwikkeling die voor [belanghebbende A] tot een uitzonderlijk hoge schade heeft geleid in verhouding tot de waarde van de woning. In dit opzicht is er een verschil met het geval dat heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:214). Anders dan de rechtbank kennelijk heeft gemeend, is de omvang van de schade – 8 procent van de waarde van de woning – geen reden om bij [belanghebbende A] niet een drempel van 4 procent van de woning toe te passen.
Uit het voorgaande volgt dat het college onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de omvang van het normale maatschappelijke risico in dit geval gelijk is aan 3 procent van de waarde van de woning, onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
ABRS: kostenvergoeding contra expertise: Uit de overgelegde factuur blijkt niet hoeveel uren Overwater heeft besteed aan het opstellen van het rapport. Gelet op de omvang, aard en inhoud van het rapport, zou een tijdsbesteding van 20 uur niet onredelijk zijn. Het uurtarief wordt op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, forfaitair vastgesteld op € 134,04. Dit leidt in beginsel tot een vergoeding voor de kosten van het rapport van € 3.243,76 inclusief BTW (€ 2.680,80 exclusief BTW).
ABRS 27-09/23 inzake Best (ECLI:NL:RVS:2023:3613)