De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de inhoudelijke gronden tegen de voorlopige aanwijzing, omdat niet tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat dit besluit schade heeft veroorzaakt. Eisers hebben weliswaar gesteld dat zij verkoopplannen hadden en dat het voorkeursrecht aan doorgang hiervan in de weg stond, maar zij hebben geen stukken overgelegd waar dit uit blijkt. De voorlopige aanwijzing gold slechts voor een periode van tien dagen, waarna deze van rechtswege is vervallen door de definitieve aanwijzing in het primaire besluit. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat een verkoop juist in die periode is geblokkeerd.
De beroepsgronden gericht tegen de definitieve aanwijzing slagen niet. De rechtbank overweegt dat ten tijde van het bestreden besluit op de percelen sprake was van gebruik dat afweek van het bestemmingsplan, zodat verweerder op grond van artikel 3 van de Wvg een voorkeursrecht kon vestigen. Verweerder betoogt verder terecht dat het voorbereidingsbesluit de planologische grondslag van het bestreden besluit niet wijzigt. Het beroep is ongegrond.
De rechtbank veroordeelt de Staat tot vergoeding van schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn: vergoeding van € 500,–.
Rechtbank Den Haag 08-03/23 inzake Noordwijk (ECLI:NL:RBDHA:2023:3348)
Noot: ontbreken van bewijs dat de voorlopige aanwijzing Wvg van slechts 10 dagen schade veroorzaakt heeft.