[appellant] heeft bij brief van 29 oktober 2019 een verzoek om nadeelcompensatie ingediend. In deze brief is niet vermeld welk besluit of welke handeling volgens [appellant] de oorzaak is van de verhoging van het peil die heeft geleid tot de waardevermindering van de woning. Dat het college het ervoor heeft gehouden dat het bestemmingsplan 2012 die oorzaak is, is, gelet op de inhoud van de brief, niet onbegrijpelijk. Dat neemt niet weg dat [appellant] in de brief expliciet heeft vermeld dat het niet gaat om vergoeding van planschade. Daarvan uitgaande, was het beter geweest als het college, alvorens een besluit te nemen, [appellant] had gevraagd om te verduidelijken welk besluit of welke handeling – niet zijnde een planologische maatregel als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro – de oorzaak van de gestelde schade is.
Gelet op het voorgaande, is het, mede gelet op het aanvullend bezwaarschrift van 3 februari 2020, niet onbegrijpelijk, laat staan onrechtmatig, dat het college het verzoek om nadeelcompensatie heeft getransformeerd in een aanvraag om tegemoetkoming in planschade. Wel was het beter geweest als het college in het besluit een standpunt had ingenomen over het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de fiattering van het peil. Het college had daar dan bij kunnen vermelden dat tegen dit besluitonderdeel geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstaan.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat, mede gelet op de onduidelijkheid over de juridische grondslag van de vaststelling van het peil van de bouw van Bijduinhof op 3,42 m boven NAP, hij op 15 juni 2017 niet wist of redelijkerwijs kon weten dat dit peil mogelijk is gemaakt door het bestemmingsplan 2012. Verder is niet gebleken dat het college in de gegeven omstandigheden als gevolg van het verlopen van de vijfjaarstermijn wegens bewijsproblemen of andere problemen niet meer in staat is om de aanvraag adequaat te beoordelen. Dat brengt met zich dat het beroep van het college op de vijfjaarstermijn in dit uitzonderlijke geval onaanvaardbaar is en dat het college de aanvraag om tegemoetkoming in planschade als gevolg van het bestemmingsplan 2012 ten onrechte op grond van artikel 6.1, vierde lid, van de Wro heeft afgewezen.
Het betoog slaagt. ABRS 22-02/23 inzake Bloemendaal (ECLI:NL:RVS:2023:714)
Noot: peilverhoging (nieuwe, belendende woningen liggen een meter hoger dan de tuin van gelaedeerde) moet beoordeeld worden als planschade. Vanwege onduidelijkheden in dit uitzonderlijke geval is termijn van 5 jaar voor indienen planschadeclaim niet geldend (artikel 6.1 lid 4 Wro).