Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de stelling van het college dat de percelen in de oude situatie hun hoogste waarden niet ontleenden aan het gebruik als supermarkt, in het besluit van 26 april 2016 onvoldoende is onderbouwd aangezien aan deze stelling geen concrete onderbouwing ten grondslag is gelegd.
Mocht de rechtbank zelf in de zaak voorzien?
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2541, onder 14.2) moet de rechtbank in het geval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van definitieve beslechting van het geschil onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Daarvoor is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. Zelf in de zaak voorzien is evenwel niet mogelijk, indien dat de rechter noopt tot een oordeel over een aangelegenheid waarover partijen zich in de procedure niet of onvoldoende hebben uitgelaten en daartoe ook geen aanleiding bestond.
Residueel waarderen – geeft “altijd” discussie
De Afdeling heeft geconstateerd dat er tussen het rapport van Langhout en het rapport van Osinga grote verschillen bestaan in waardering van de waarde van de percelen onder het oude planologische regime. De Afdeling heeft daarom voorafgaand aan de behandeling ter zitting aanleiding gezien om de STAB als deskundige te benoemen. Nader onderzoek naar de hoogte van de bouwkosten en de hoogte van de verhuurwaarde van een supermarkt
De STAB komt tot de conclusie dat de waarde van de percelen bij het gebruik als supermarkt maximaal € 768.249,00 bedraagt. Nu de waarde van de percelen in de bestaande situatie, zoals niet in geschil is tussen partijen, € 800.000,00 bedraagt, betekent dit volgens de STAB dat de mogelijkheid om op de percelen een supermarkt te ontwikkelen niet leidde tot een hogere waarde dan de waarde van de percelen in de bestaande situatie.
Het hoger beroep van het college is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien.
Reformatio in peius
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 april 2016 in stand blijven. Bij dat besluit heeft het college aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een tegemoetkoming in planschade van € 34.000,00 toegekend. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat er geen aanleiding bestaat om dat bedrag te verhogen. Dit betekent dat het college geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen.
ABRS 23-11/22 inzake Oldebroek (ECLI:NL:RVS:2022:3391)