Gelijkheidsbeginsel belastingrecht (WOZ)

De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel in het belastingrecht de meerderheidsregel geldt. Deze geldt alleen als objecten (nagenoeg) identiek zijn, in die zin dat de onderlinge verschillen verwaarloosbaar zijn. Een beroep op de meerderheidsregel is alleen mogelijk als minimaal twee identieke objecten lager gewaardeerd zijn.* Op de zitting heeft de rechtbank met [eiseres] de door haar aangedragen vergelijkingsobjecten besproken. Op het eerste oog lijken enkele woningen vergelijkbaar te zijn met haar woning, maar als nauwkeuriger wordt gekeken naar de kenmerken van de vergelijkingsobjecten dan wijken de woningen naar het oordeel van de rechtbank te veel af wat betreft kaveloppervlakte, woonoppervlakte en bijgebouwen (de woningen verschillen vaak ook qua aantal bergingen en aanwezigheid garage). Geen van de aangedragen woningen is nagenoeg identiek en ook de verschillen zijn niet verwaarloosbaar. [eiseres] heeft voorts geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die steunt op een door de heffingsambtenaar gevoerd beleid of voortkomt uit een oogmerk van begunstiging. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel dan ook niet.

Rechtbank Amsterdam 24-02/22 inzake Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2022:1169)

Noot *: Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Hof Amsterdam 04-03/21 inzake Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:964)