De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het college niet zonder nadere motivering op het advies van Thorbecke heeft mogen afgaan en overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de verrichte werkzaamheden die hebben geduurd van februari 2016 tot en met maart 2017, dus gedurende meer dan een jaar. [appellant A] en [appellant B] wordt verder niet tegengeworpen dat de schade niet voor compensatie in aanmerking komt wegens risicoaanvaarding of omdat op andere wijze in vergoeding daarvan is voorzien. In dat geval ligt het in de rede dat het college, nadat het de schade heeft onderzocht en begroot, eerst beoordeelt of en zo ja in hoeverre die schade binnen het normale maatschappelijke risico of het normale ondernemersrisico valt en daarom voor rekening van [appellant A] en [appellant B] moet blijven. Het college is hier in het besluit van 22 januari 2019 niet op ingegaan en zal hierover alsnog moeten beslissen.
Als het college zich op het standpunt stelt dat de schade niet geheel of gedeeltelijk binnen het normale ondernemersrisico valt, dient zo nodig te worden beoordeeld of is voldaan aan het vereiste van de speciale last, namelijk of de gestelde schade [appellant A] en [appellant B] in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft. Daarbij ligt het op de weg van het college om deugdelijk te motiveren waarom in het geval van [appellant A] en [appellant B] geen speciale last kan worden aangenomen. Het college heeft dit in het besluit van 22 januari 2019 onvoldoende gedaan door zich in navolging van Thorbecke op het standpunt te stellen dat [appellant A] en [appellant B] niet hebben voldaan aan dit vereiste. Thorbecke heeft in zijn definitieve advies van 15 juni 2018 namelijk niet deugdelijk gemotiveerd waarom in het geval van [appellant A] en [appellant B] niet aan het vereiste van de speciale last is voldaan. De gestelde omstandigheid dat zij minder directe feitelijke hinder als gevolg van de (weg)werkzaamheden in het kader van de herontwikkeling van het centrum hebben ondervonden dan andere ondernemers, betekent nog niet dat zij minder schade hebben ondervonden als gevolg hiervan. Bovendien betekent de gestelde omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B] minder schade hebben ondervonden in vergelijking met andere ondernemers niet zonder meer dat geen sprake is van een speciale last.
ABRS 08-09/21 inzake Almelo (ECLI:NL:RVS:2021:1988)
Noot: de contra expertise van door gelaedeerde ingeschakelde adviseur over ‘speciale last” heeft hier schijnbaar zijn werk gedaan in deze uitspraak ABRS (rov 7). Let wel: het is de vraag hoeveel belanghebbende hier mee opschiet. De Afdeling ziet het als een motiveringsgebrek en het College van B&W krijgt 12 weken de tijd om de motivering aan te vullen.