Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het feit dat [appellant] geen toestemming heeft verleend voor de uitvoering van het project, niet maakt dat het project niet kan worden verwezenlijkt. Op het moment van de verlening van de watervergunning mocht de minister zich op het standpunt stellen dat het project zou kunnen worden gerealiseerd. Door de rechtbank is terecht gewezen op de door de minister genoemde mogelijkheid om op grond van de Wnb een gedoogplicht op te leggen. Het gaat dan om de gedoogplicht als bedoeld in artikel 2.6, derde lid, van de Wnb.
ABRS 26-05/21 inzake Minister Infrastructuur en Waterstaat – prov. Zeeland (ECLI:NL:RVS:2021:1094)