Onteigening Buitentring parkstad Limburg; conclusie A-G deel I; waarde bomen

(de onteigende is benoemd in Koninklijk Besluit van 23 april 2015, nr. 201500739)

In deze onteigeningszaak is de vraag aan de orde of voor op de peildatum op het onteigende aanwezige bomen een afzonderlijke vergoeding behoort te worden toegekend. Anders dan deskundigen heeft de rechtbank aangenomen dat voor zo’n vergoeding geen aanleiding bestaat. De tegen dat oordeel gerichte klachten treffen mijns inziens geen doel.

De rechtbank is – met de provincie – van oordeel dat er voor een afzonderlijke vergoeding voor de bomen geen plaats is, omdat de waarde van de bomen op het landgoed is begrepen in de waarde van het landgoed zelf. Aangenomen moet worden dat in het vrije economisch verkeer een koper bereid zal zijn een hogere prijs te betalen voor een vierkante meter grond als het gaat om grond met een zodanige inrichting dat die kan worden aangemerkt als landgoed. De prijs zal in een dergelijk geval niet totstandkomen door een vierkante-meter-prijs voor de grond – waarbij dan de bomen zouden worden weggedacht – die dan vervolgens zou worden vermeerderd met een afzonderlijk bedrag voor de bomen. Anders gezegd: men koopt geen “neutrale” vierkante meters grond met een opslag voor de bomen daarop, maar men koopt vierkante meters landgoed, waarbij de prijsverhogende kwalificatie landgoed mede wordt ingegeven door de aanwezigheid van bomen.’

Deskundigen hadden geadviseerd dat de gerooide bomen wel een waarde vertegenwoordigen, net als onwinbare bodembestanddelen; de rechtbank zag dat niet en de A-G evenmin.

A-G: Kortom, indien de werkelijke waarde op basis van de gebruikswaarde wordt vastgesteld, is allerminst vanzelfsprekend dat het kappen van bomen en het verkopen van het aldus gewonnen hout door de onteigenaar, tot een vergoeding voor de onteigende behoort te leiden. Die vergoeding is alleen op zijn plaats voor zover het door de onteigenaar te behalen voordeel (na aftrek van kosten), niet ten koste van de gebruikswaarde gaat. Is de negatieve invloed op de gebruikswaarde groter dan het voordeel, dan bestaat voor het toekennen van een vergoeding mijns inziens geen grond.

Conclusie A-G 19-03/21 inzake provincie Limburg (ECLI:NL:PHR:2021:271)

Noot: de werkelijke waarde als onderdeel landgoed is getaxeerd met inachtneming van de aanwezig bomen. Daarbij past in casu niet om de waarde van de gerooide bomen bij helfte te verdelen tussen onteigende en onteigenaar.