De Afdeling deelt niet de opvatting van de LLTB dat voor de agrariërs in het gebied al voor de vaststelling van het tracébesluit mogelijkheden voor compensatie voor verlies aan landbouwgrond hadden moeten worden onderzocht. Ook is niet vereist dat de minister in het kader van dit tracébesluit de mogelijkheden voor herstel en verbetering van de kavelstructuur onderzoekt.
Als een agrariër gronden verliest als gevolg van de realisatie van het tracébesluit, dan zal de minister – zoals ook blijkt uit het verweerschrift – deze gronden proberen minnelijk te verwerven, waarbij indien mogelijk ruilgronden ter compensatie worden aangeboden. Als geen minnelijke overeenstemming wordt bereikt, kan de grond worden onteigend, waarbij schade als gevolg van de onteigening vergoed wordt op grond van de onteigeningswet. Uitgangspunt hierbij is een volledige schadeloosstelling.
In dit verband wijst de Afdeling erop dat voor eventuele schade vanwege de uitvoering van het tracébesluit een verzoek om nadeelcompensatie bij de minister kan worden ingediend, zoals ook is vermeld in artikel 17, eerste lid, van het tracébesluit. De “Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019” bevat hiervoor een regeling.
Het betoog over de hinder tijdens de uitvoeringsfase slaagt niet.
ABRS 07-04/21 inzake A2 (ECLI:NL:RVS:2021:741)
Noot: geen verrassende overweging in het planologische traject