Bezwaar tegen voorlopig voorkeursrecht Wvg

In het systeem van de wet is aan het college de bevoegdheid gegeven om vooruitlopend op een raadsbesluit waarbij een definitief voorkeursrecht wordt gevestigd een voorlopig voorkeursrecht te vestigen. Dat voorkeursrecht mag maximaal 3 maanden gelden en binnen die termijn dient de raad een definitief besluit tot het vestigen van een voorkeursrecht te nemen. Door het definitief vestigen van een voorkeursrecht vervalt van rechtswege het voorlopig voorkeursrecht. Tegen zowel een voorlopig voorkeursrecht als tegen een definitief voorkeursrecht kan bezwaar worden gemaakt. In de regel zal een voorlopig voorkeursrecht niet verschillen van een definitief voorkeursrecht. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om beide bezwaarprocedures te stroomlijnen. De wetgever heeft dat zo geregeld dat iemand die bezwaar heeft gemaakt tegen een voorlopig voorkeursrecht niet nog weer ook afzonderlijk bezwaar hoeft te maken tegen een definitief voorkeursrecht. Het bezwaar gericht tegen het voorlopig voorkeursrecht gaat tevens gelden als te zijn gericht tegen het definitieve voorkeursrecht.

Daarmee vervalt naar het oordeel van de rechtbank niet de mogelijkheid en de noodzaak om een afzonderlijk besluit te nemen op het bezwaar gericht tegen een voorlopig voorkeursrecht-besluit. Immers het is mogelijk dat zo’n voorlopig voorkeursrechtbesluit schade heeft veroorzaakt. Het is dan noodzakelijk dat in dat verband de rechtmatigheid van het voorlopig voorkeursrechtbesluit wordt beoordeeld.

De vraag ligt vervolgens voor of het college die bevoegdheid daartoe nog heeft nadat dat voorlopig voorkeursrechtbesluit van rechtswege is vervallen.

In het systeem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is alleen het bestuursorgaan dat een bestreden besluit heeft genomen bevoegd tot het nemen van een besluit op bezwaar daartegen. Gelet daarop zou de raad niet bevoegd kunnen zijn om op het bezwaar gericht tegen het collegebesluit een besluit te nemen.

Echter van de regeling neergelegd in een algemene wet kan in een bijzondere wet worden afgeweken. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich in dit geval voor. De wetgever heeft er naar het oordeel van de rechtbank voor gekozen om in de bijzondere wet, (de Wvg) in afwijking van de regeling in de algemene wet (de Awb) de bevoegdheid tot het beslissen op het bezwaar gericht tegen een voorlopig voorkeursrechtbesluit van het college toe te kennen aan de raad in het geval de raad binnen drie maanden na het besluit waarbij het voorlopig voorkeursrecht is gevestigd een definitief voorkeursrecht vestigt.

Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college niet meer bevoegd was om op het bezwaar gericht tegen zijn besluit te beslissen. De raad was daartoe na 2 juli 2019 bevoegd. Om die reden kan het college niet verweten worden dat hij geen besluit heeft genomen op het bezwaar gericht tegen het collegebesluit.

Rechtbank Overijssel 11-02/21 inzake Borne (ECLI:NL:RBOVE:2021:600)

Noot: voor de prijsvaststelling door rechtbank, in welke procedure Sjoerd van Hoogmoed de grondeigenaar adviseerde, zie Rechtbank Overijssel 07-12/20 inzake Borne (ECLI:NL:RBOVE:2020:4240).