Ontpoldering Hedwigepolder: Wet openbaarheid bestuur

Bij besluit van 23 mei 2018 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur deels ingewilligd. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van alle correspondentie en gemaakte afspraken tussen de Belgische staat, dan wel het Vlaams Gewest en de Nederlandse Staat aangaande het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest betreffende de uitvoering van de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium, de uitvoering van het Verdrag en de verwerving en ontpoldering van de Hedwigepolder door de Nederlandse Staat, alsmede alle beschikbare documenten met betrekking tot die correspondentie en afspraken. De minister heeft [appellant] meegedeeld dat drieënzeventig documenten zijn aangetroffen die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1376), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.

De Afdeling is van oordeel dat de minister ook in het besluit van 18 december 2019 onvoldoende heeft gemotiveerd dat naar aanleiding van het Wob-verzoek voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. De minister heeft verklaard dat bij het ministerie in het gedigitaliseerde systeem en in de documentatie van zijn voorgangers naar de gevraagde documenten is gezocht. Voorts is het Wob-verzoek doorgeleid naar Rijkswaterstaat en de projectorganisatie ProSes. De minister heeft echter niet duidelijk gemaakt welke zoekopdracht aan de daarbij ingeschakelde functionarissen is gegeven, en niet door middel van rapportage van die functionarissen of anderszins duidelijk gemaakt op welke wijze (in welke bestanden en dossiers en met welke zoektermen) is gezocht. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1586), mag, voor zover openbaarmaking wordt verzocht van stukken die niet bij het bestuursorgaan berusten, maar wel bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, van het bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om die stukken alsnog te achterhalen. Gelet hierop dient de minister ook te onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. Dit betekent dat ook moet worden onderzocht of documenten die veilig gesteld hadden moeten worden, zijn vernietigd.

    Het betoog slaagt.

ABRS 14-10/20 inzake Hedwigepolder (ECLI:NL:RVS:2020:2437)