Nadeelcompensatie wordt desgevraagd toegekend, indien een bestuursorgaan, in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico of normale ondernemersrisico en die de benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.
Claim: dat de schade bestaat uit inkomensschade door lagere opbrengsten als gevolg van vernatting van haar percelen.
inkomensschade
De adviescommissie, ingesteld door de minister, heeft de inkomensschade in eerste instantie geraamd op basis van een gemiddelde jaarlijkse schade. Naar aanleiding van de reactie op het eerste conceptadvies is de inkomensschade benaderd met behulp van de zogenoemde discounted cash flow methode (hierna: de DCF-methode) om op deze manier de schade in tijd te kunnen uitzetten. Bij de DCF-methode zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. De rente van het kapitaal van € 68.329,14 is bepaald op 3 procent. Dit levert [appellante] een jaarlijks voordeel op van € 2.049,87. De adviescommissie heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de onteigeningsjurisprudentie. In die jurisprudentie wordt eenzelfde systematiek gehanteerd voor het verrekenen van voordelen uit vrijkomend kapitaal. Hiervoor wordt in de regel een hoger percentage aangehouden. De adviescommissie gaat dus uit van een nadeliger scenario. De kapitalisatiefactor is gesteld op 10. De adviescommissie heeft aanvullend onderzocht of sprake is van vermogensschade die samenhangt met de peilopzet. De adviescommissie heeft de waarde van de percelen, rekening houdend met het gegeven dat op de percelen eens in de 15 jaar schade optreedt, op basis van referenties vastgesteld op € 2.032.800,00 in de situatie dat de peilopzet wordt weggedacht en € 1.863.400,00 in de situatie na de peilopzet. Dat betekent dat de waardevermindering € 169.400,00 is. Na aftrek van de vergoeding voor het treffen van mitigerende maatregelen resteert een vermogensschade van € 22.880,00. Omdat [appellante] een verhoogd risico had op schade (ligging nabij De Maas), is het toepassen van een drempel van 4 procent van de waarde van de percelen van € 2.032.800,00 redelijk. De drempel is gelijk aan € 81.312,00. De vermogensschade is niet hoger dan deze drempel. Dat betekent dat de schade onder het normale maatschappelijke risico valt.
ABRS verwerpt alle contra adviezen aan de zijde van de boer.
Diverse waterschappen hanteren weliswaar een methode die uitgaat van tabellen die proefondervindelijk en uitgaande van landelijke en algemeen geaccepteerde normen (KWIN) zijn vastgesteld. Op basis van die methode is Farmland Investment tot de conclusie gekomen dat [appellante] in de periode van juni tot en met oktober 2016 een inkomensschade van € 51.425,79 heeft geleden en dat 90 procent daarvan is toe te rekenen aan de peilverhoging.
Dat de adviescommissie, ten behoeve van de berekening van de gestelde inkomensschade, ook een andere taxatiemethode had kunnen toepassen, betekent niet dat de thans gevolgde methode in zijn algemeenheid onjuist is of in dit geval tot een onjuist resultaat heeft geleid.
ABRS 15-07/20 inzake Minister I&W; ECLI:NL:RVS:2020:1656
Noot: vernattingschade blijft de gemoederen bezig houden. Opvallend blijft de (nadeelcompensatie) aanpak van eerst inkomensschade berekenen en pas daarna de beoordeling van vermogensschade (waardevermindering ). Zo hebben degenen die geschoold zijn in het onteigeningsrecht, het niet geleerd. Dit geeft ook een andere fiscale aanpak!