Partijen zijn het met elkaar eens over de planologische verslechtering door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Herbestemmen Raambordelen Binnenstad” per 27 december 2012, omdat daarbij de functie “prostitutiebedrijf” voor de gronden van de genoemde panden is komen te vervallen.
Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit bepaald dat deze schade aan eisers (dan wel aan een eventuele rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel) in natura wordt gecompenseerd door ter plaatse van de genoemde panden het planologische regime te wijzigen, zodat daar een prostitutiebedrijf (weer) planologisch is toegestaan, en het bedrag uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien de wijziging van het planologisch regime niet vóór 1 juli 2022 onherroepelijk is geworden.
Wat betreft de ingeschakelde taxateurs, hebben eisers niet duidelijk kunnen maken welke specifieke deskundigheid (extra) vereist is voor het waarderen van panden die voor een prostitutiebedrijf worden gebruikt. De taxateurs van VTA zijn ervaren en deskundig in het waarderen van bedrijfsvastgoed.
SAOZ heeft in het aanvullend advies van 2 november 2018 de hoogte van de tegemoetkoming (omlaag) bijgesteld naar € 266.860,-. Weliswaar wordt dezelfde drempel van 3% voor het normaal maatschappelijk risico aangehouden, maar SAOZ herziet het bedrag vanwege een correctie van de exploitatiekosten (ter hoogte van 40% van de bruto huuropbrengst). Deze correctie was volgens SAOZ ten onrechte achterwege gelaten. De bezwaarschriftencommissie en vervolgens verweerder hebben het herziene bedrag van SAOZ overgenomen in het bestreden besluit, maar eisers betogen dat dit zorgt voor strijd met het zogenoemde verbod op reformatio in peius.
4.2.
Het verbod op reformatio in peius komt er in de kern op neer dat een persoon door het maken van bezwaar tegen een beslissing van een bestuursorgaan, niet in een nadeliger positie mag komen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt omdat verweerder zonder het bezwaar van eisers niet zelf had kunnen besluiten tot een lagere tegemoetkoming van € 266.860,-, ten opzichte van € 324.200,- in het primaire besluit. Het gaat hier naar het oordeel van de rechtbank weliswaar om het herstel van een fout, maar niet om een dusdanige evidente fout of verschrijving die eisers hadden kunnen voorzien bij het maken van bezwaar. Evenmin is gecorrigeerd vanwege onjuist aangeleverde informatie door eisers. Het standpunt van verweerder dat eisers ten tijde van het maken van bezwaar konden weten dat verweerder een onjuiste berekening ten grondslag legde aan het primaire besluit, volgt de rechtbank niet. De correctie ligt namelijk binnen de invloedssfeer (de vergewisplicht) van verweerder, ook ten tijde van het primaire besluit. Eisers mochten daarom uitgaan van de juistheid van het in het primaire besluit genoemde bedrag aan tegemoetkoming. Dit betekent dat verweerder de rechtsgevolgen van het primaire besluit, te weten het in dat besluit vastgestelde bedrag, in stand had moeten laten bij het bestreden besluit.
4.4.
Dit brengt mee dat de rechtbank het beroep in zoverre gegrond zal verklaren.
Rechtbank Amsterdam 12-02/20 inzake gemeente Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2020:808)
Noot: Bij de invoering van de eerste en tweede tranche van de Algemene wet bestuursrecht in 1994 heeft de Awb-wetgever een principieel standpunt ingenomen met betrekking tot het verbod van reformatio in peius in bezwaar en (hoger) beroep. Blijkens de parlementaire geschiedenis bij de art. 7:11 en 8:69 Awb is een verslechtering in rechtspositie niet toegestaan, tenzij aan een aantal voorwaarden is voldaan.