Zoals de Rechtbank reeds heeft overwogen behoren ingevolge artikel 3.11, eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) voordelen uit bosbedrijf niet tot de winst. Bij een bosbedrijf gaat het niet om een bedrijf als organisatie van kapitaal en arbeid, maar uitsluitend om de feitelijke beoefening van de bosbouw en al hetgeen met die beoefening rechtstreeks verband houdt. Dit brengt mee dat tot een onderneming zoals belanghebbende die uitoefende, welke het bosbedrijf niet tot hoofddoel heeft, werkzaamheden kunnen behoren die wel als uitoefening van het bosbedrijf kunnen worden beschouwd (Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5862). De BBV kan zowel toegepast worden op de exploitatieresultaten van het bosbedrijf als op de behaalde vervreemdingsvoordelen als de bestemming als bos niet wordt beëindigd (HR 5 februari 1986, nr. 22 958, ECLI:NL:HR:1986:BH3461, BNB 1986/160). Omdat belanghebbende een beroep doet op de BBV, rust op hem de last om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot de conclusie leiden dat – en in hoeverre – de BBV van toepassing is.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25-02/20 Belastingkamer (ECLI:NL:GHARL:2020:1518)