1.
Heeft de onteigenaar voldoende getracht de te onteigenen perceelsgedeelten minnelijk te verkrijgen (art. 17 Ow)?
2.
Bevel tot gestanddoening van bijkomende aanbiedingen (art. 54i Ow). De klacht met betrekking tot de bijkomende aanbiedingen slaagt; het ontbreken in het dictum van het bestreden vonnis van een bepaling volgens welke de Provincie de door haar gedane bijkomende aanbiedingen gestand moet doen (art. 54i Ow).
Uw Raad kan de zaak zelf afdoen door aan het dictum van het vonnis van de rechtbank toe te voegen dat de Provincie de op pagina 4 van de dagvaarding opgenomen bijkomende aanbiedingen gestand zal doen. Mijns inziens ligt het in verband met de aard van de bijkomende aanbiedingen voor de hand om bij het vonnis waarbij de vervroegde onteigening wordt uitgesproken, aan de gestanddoening geen termijn te verbinden. Oordeelt de onteigeningsrechter in het vonnis waarmee hij over de schadeloosstelling beslist dat een of meer van de bijkomende aanbiedingen schadebeperkend is en aanvaarding ervan redelijk, dan zal hij bij dat vonnis alsnog een termijn kunnen bepalen gedurende welke de aanbiedingen gestand moeten worden gedaan.
Op 25 juni 2019 heeft de Eigenaar – gelet op art. 52 lid 2 en lid 3 Ow in verbinding met art. 54l lid 1 Ow tijdig – ter griffie van de rechtbank verklaard cassatieberoep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank van 12 juni 2019. De conclusie A-G nam dus ongeveer een half jaar; arrest HR moet nog volgen.
ad 1.
Het subonderdeel klaagt erover dat de overwegingen en beslissingen aan het slot van rechtsoverweging 4.6 onjuist en/of onvoldoende begrijpelijk zijn, omdat de omstandigheid dat het de Eigenaar zelf is geweest die steeds een voorkeur heeft uitgesproken voor een totaaloplossing, niet afdoet aan de verplichting van de Provincie op grond van art. 17 Ow te trachten de perceelsgedeelten waarvan de onteigening gevorderd wordt (de 2.56.18 ha) bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen.
De klacht faalt. De vraag of aan het voorschrift van art. 17 Ow is voldaan, wordt mede bepaald door hetgeen aan het definitief worden van het onteigeningsbesluit tussen partijen heeft afgespeeld en op het daaruit blijkende standpunt van de eigenaar.5 De rechtbank mocht daarom oordelen dat het in verband met de herhaald uitgesproken voorkeur van de Eigenaar voor een totaaloplossing toelaatbaar was dat door de Provincie ‘minder’ is gesproken over minnelijke verwerving van de perceelsgedeelten waarvan de onteigening is gevorderd.
Vergelijk mijn conclusies in zaak 19/01446 (ECLI:NL:PHR:2019:1053) onder 3.25-3.28 en in zaak 19/01447 (ECLI:NL:PHR:2019:1052) onder 3.26-3.29.
Conclusie A-G Valk 13-12/19, gepubliceerd 07-01/20 (ECLI:NL:PHR:2019:1314)
Noot: René van Hoogmoed kent deze zaak als rechtbankdeskundige.
Zie voor een vergelijkbare kwestie: HR 01-11/19 inzake Staat – rijksweg A16 (ECLI:NL:HR:2019:1680)