Uit artikel 1 van de BP volgt dat de gedoogplicht slechts kan worden opgelegd indien naar het oordeel van de minister de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs geen onteigening vorderen.
11.4. Bij de beoordeling of de belangen van een rechthebbende redelijkerwijs geen onteigening vorderen dient te worden bezien wat het actuele gebruik van de gronden is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2592, onder 11.3).
Verder komt bij de beoordeling of de belangen van een rechthebbende redelijkerwijs geen onteigening vorderen betekenis toe aan de verhouding tussen de voor de gedoogplicht benodigde oppervlakte en het voor die rechthebbende in eigendom dan wel gebruik zijnde totale aaneengesloten grondoppervlak. Voorts is van belang of zich bijzondere omstandigheden voordoen, in welk verband onder meer dient te worden bezien wat de invloed is van de gedoogplicht op de bruikbaarheid van de overige gronden (vergelijk de genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2015, onder 15.3).
11.5. Ten aanzien van de gronden van Spiegelhout overweegt de Afdeling als volgt. De percelen waar de permanente opstelplaats van de kraan, de fundatie van de windturbine en de toegangsweg worden gerealiseerd maken een relatief beperkt deel uit van het totale grondoppervlak van Spiegelhout van 499.960 m2. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in zoverre de belangen van Spiegelhout redelijkerwijs onteigening van de percelen D903, D1270 en D1272 vorderen. Hierbij wordt in ogenschouw genomen dat, indien er door water dat vanaf de rotorbladen op de grond sijpelt, drupschade ontstaat, deze zal dienen te worden vergoed. Spiegelhout heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat vanwege het sijpelen van water vanaf de rotorbladen geen agrarisch gebruik meer mogelijk zou zijn op de gronden die binnen het overdraaigebied, en buiten de opstelplaats, fundatie van de windturbine en toegangsweg, zijn gelegen.
ABRS 18-12/19 inzake Zeewolde (ECLI:NL:RVS:2019:4326)
Noot: niet verbazingwekkend dat de Afdeling oordeelt dat volstaan kan worden met gedoogplicht, omdat onteigening niet aan de orde is.