In het advies van 10 mei 2016 heeft de SAOZ aangegeven dat onder deze omstandigheden 3,1 procent van de waarde van de woning onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade als het normale maatschappelijke risico voor rekening van [appellant] dient te blijven. In het advies van de SAOZ van 20 februari 2019 staat vervolgens dat uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3272, kan worden afgeleid dat onder deze omstandigheden een waardevermindering tot 5 procent van de waarde van de woning onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade onder het normale maatschappelijke risico valt.
In het besluit van 21 juli 2016 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het deze door de SAOZ gehanteerde drempel juist acht. Met dit besluit heeft het college bij [appellant] het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat, daargelaten de uitkomst van het geschil over de planologische vergelijking en de omvang van de schade, de in verband met het normale maatschappelijke risico te hanteren drempel gelijk is aan 3,1 procent van de waarde van de woning onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade en in de toekomst niet alsnog hoger wordt vastgesteld. Het college heeft ter zake van de omvang van het normale maatschappelijke risico geen voorbehoud gemaakt door zich, bijvoorbeeld, op het standpunt te stellen dat de aftrek minstens gelijk is aan 3,1 procent van de waarde van de woning onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade. Dat brengt met zich dat het college onder deze omstandigheden geen ruimte meer had om de drempel later te verhogen.
ABRS 29-05/19 inzake Nissewaard (ECLI:NL:RVS:2019:1780)