Deze prejudiciële procedure is voor u de eerste en wellicht enige kans om richting te geven aan de Groningse aardbevingsschadezaken. De regering wil de rechtsmacht over de vergoeding van Groningse aardbevingsschade verplaatsten van de burgerlijke rechter naar een zelfstandig bestuursorgaan en de bestuursrechter. Er zijn over die schade al eerder enige civiele procedures gevoerd, maar de Staat en NAM hebben ondanks een deels voor hen ongunstig resultaat geen hoger beroep of cassatieberoep ingesteld. Zie onderdeel 6 van de bijlage (De Groningse aardbevingen in de civiele rechtspraak).
De civiele rechter heeft een beperkte rol gespeeld bij de afdoening van de Groningse aardbevingsschade en de regering meent dat het bij de Groningse aardbevingsschade om een publiek belang gaat dat de overheid zich moet aantrekken en niet langer aan het privaatrecht moet overlaten. Zij wil daarom het parlement voorstellen om de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG; zie onderdeel 1.12 en 4.4 van de bijlage) om te zetten in een zelfstandig bestuursorgaan, het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), dat alle verzoeken om vergoeding van schade als gevolg van bodembeweging door aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk voor de gaswinning uit het Groningenveld of van de gasopslag bij Norg zal afhandelen op basis van de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, een en ander bij beschikking waartegen bezwaar en beroep op de bestuursrechter open zal staan.
Het wetsvoorstel ligt bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal de civiele rechter nog slechts restrechter zijn. Ook prejudiciële vragen over de uitleg van het civiele recht in verband met de aardbevingsschade, zullen dan in beginsel aan de bestuursrechter moeten worden voorgelegd. Zie over het in consultatie gegane wetsvoorstel de onderdelen 5.5.68-5.5.72 hieronder.
Prejudiciële vragen over bestaan en omvang van aansprakelijkheid voor materiële en immateriële schade als gevolg van gaswinning in het Groningerveld.
A-G Wattel 10-05/18 (ECLI:NL:PHR:2019:496)