Forfaitair rendement in box 3 voor het voordeel uit sparen.
De Hoge Raad heeft in HR BNB 2015/174 en HR BNB 2016/177 de volgende toets geformuleerd om te bezien of de forfaitaire vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd is met artikel 1 EP: Dit stelsel zou slechts dan in strijd komen met artikel 1 van het EP indien zou komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van vier percent voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief.
In het vierde onderdeel van de toelichting stelt belanghebbende dat in 2014 reeds sprake was van de situatie dat de vermogensrendementsheffing leidde tot onteigening van het inkomen of vermogen (over een reeks van jaren). In dit kader verwijst belanghebbende naar de noot in V-N 2017/49.8. Nu de staatssecretaris van Financiën in een brief heeft benadrukt dat de vermogensrendementsheffing de facto niet mag leiden tot onteigening van inkomen of vermogen (over een reeks van jaren), ontleent belanghebbende hieraan “bij deze” vertrouwen.
Het tweede cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat omtrent de onhaalbaarheid van het 4%-rendement niets is gesteld. Belanghebbende meent dat niet alleen is gesteld maar ook aannemelijk is gemaakt dat het rendement van 4% niet haalbaar is gebleken. De A-G concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep in cassatie.
Conclusie A-G 31-12/18 (ECLI:NL:PHR:2018:1439)
Noot: een eigenaar met verpachte gronden in box 3 met een maximaal rendement van 2% ingevolge pachtwetgeving is slecht af met een forfaitair rendement van (destijds) 4% vanuit belastingwetgeving.