Verder heeft het college van burgemeester en wethouders erop gewezen dat de initiatiefnemer met vele eigenaren een minnelijke, privaatrechtelijke overeenkomst heeft gesloten, op grond waarvan deze eigenaren de verplichting hebben om het gebruik van hun windturbine binnen een bepaalde termijn te beëindigen als tegenprestatie voor een saneringsvergoeding. Verder zijn er afspraken gemaakt met het bevoegd gezag, over onder meer onteigening door de provincie Flevoland. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders de conclusie dat de sanering is geborgd niet mede mocht baseren op de omstandigheid dat de bestaande turbines die nog niet zijn verworven zo nodig zullen worden onteigend.
Het antwoord op de vraag of een succesvol beroep kan worden gedaan op zelfrealisatie acht de Afdeling niet bepalend voor de uitvoerbaarheid. Ook bij zelfrealisatie zal de bestemming immers worden gerealiseerd. Evenmin is bepalend of gedoogplichten kunnen worden opgelegd. Als een gedoogplicht niet kan worden opgelegd, kan immers tot onteigening worden overgegaan. Op grond van het RIP en het bestemmingsplan “Buitengebied 2016” kan zo nodig onteigening plaatsvinden van gronden die nodig zijn voor de sanering van de bestaande windturbines en de bouw van de nieuwe windturbines. Wat betreft de gestelde strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol wijst de Afdeling erop dat in de Belemmeringenwet Privaatrecht sprake is van volledige schadeloosstelling (zie daarvoor het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 1970, NJ 1970, 368).
ABRS 19-12/18 inzake Windpark Zeewolde (ECLI:NL:RVS:2018:4198)
Noot: Sjoerd van Hoogmoed is bij deze procedure betrokken als adviseur-taxateur.