In het besluit van 26 januari 2016 is bepaald dat de tegemoetkoming in geld met een extra bedrag van € 7.500,00 wordt verhoogd, indien de herziening van het bestemmingsplan niet vóór 30 september 2016 wordt vastgesteld of na vaststelling niet onherroepelijk wordt. Dit betekent dat het college de tegemoetkoming in planschade in de vorm van compensatie in natura onder meer afhankelijk heeft gesteld van de toekomstige, onzekere gebeurtenis dat de herziening, na vaststelling, ook onherroepelijk wordt. Het college heeft de onzekerheid over de duur en uitkomst van een beroepsprocedure niet ondervangen door in het besluit op te nemen dat uitbetaling van het in het besluit vermelde extra bedrag na een in het besluit vastgestelde datum zal plaatsvinden, indien de herziening, waarbij compensatie in natura wordt geboden, op die datum niet onherroepelijk is.
Ten tijde van het besluit van 11 mei 2016 was de herziening nog niet onherroepelijk. Dat betekent dat het college in dat besluit ten onrechte het standpunt heeft gehandhaafd dat tegemoetkoming in een deel van de door [appellant] geleden planschade voldoende anderszins is verzekerd. Het betoog slaagt.
ABRS 17-10/18 inzake Utrecht (ECLI:NL:RVS:2018:3327).
Noot: voor criteria herstel oude planologische mogelijkheden; zie de onderhavige uitspraak en de overzichtsuitspraak ABRS 28-09/16 inzake Zutphen (ECLI:NL:RVS:2016:2582) onder 5.41 tot en met 5.47.