Burgerwoning in plaats van bedrijfswoning, planologisch nadeel

3.4.    De Afdeling is er, anders dan de rechtbank, evenwel niet van overtuigd dat het bedrijf van [appellant] zich op dezelfde wijze kan ontwikkelen als wanneer het vrijstellingsbesluit van 28 april 2009 niet was genomen en er geen burgerwoning kon worden gerealiseerd op het tegenover de varkenshouderij gelegen perceel. [appellant] heeft al in de bezwaarfase een tegenrapport van ir. E. van Veldhuizen, ing. P.P.C.J. Janssen en mr. C.M.H. Cohen, werkzaam bij Ever Advies, van 12 augustus 2016 ingebracht waarin wordt ingegaan op de strengere geluidsnormen die gelden ten opzichte van de burgerwoning op het adres [locatie 4] en de gevolgen hiervan voor de bedrijfsvoering. Zo is het aantal transporten beperkt vanwege de geluidsbelasting van de woning aan [locatie 4]. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat slechts twee transporten per dag zijn toegestaan en dat dit betekent dat hij een zeer beperkte hoeveelheid grondstoffen voor varkensvoer kan laten aanleveren. In het besluit op bezwaar heeft het college gerefereerd aan het advies van Bruggeman van april 2016, waarin de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2611 is besproken. Uit deze uitspraak volgt dat [appellant] onder de huidige bedrijfsvoering de geldende geurbelastingsnorm reeds overschrijdt voor de woningen op de percelen aan [locatie 5] en [locatie 6] en dat deze woningen al aan een verdere uitbreiding van het bedrijf van [appellant] in de weg staan. Dat voor [appellant] geen strengere geurnormen gelden als gevolg van het vrijstellingsbesluit van 28 april 2009 betekent echter niet dat hetzelfde geldt voor geluidsnormen. Bruggeman is hier ten onrechte aan voorbijgegaan en het college had om deze reden zijn advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.

3.5.    De Afdeling volgt de rechtbank, ten slotte, wel in haar oordeel dat met de realisatie van één burgerwoning op het perceel tegenover dat van [appellant] het agrarisch karakter van de omgeving niet zodanig wordt doorbroken dat dit van invloed is op de waarde van het bedrijf. Met de rechtbank acht zij hiertoe van belang dat de panden op de percelen aan [locatie 3] en [locatie 7] in elk geval op de peildatum een agrarische bestemming hadden.

ABRS 25-07/18 inzake Weert (ECLI:NL:RVS:2018:2520)

Noot: zie ook ABRS: er moet een planologische vergelijking worden gemaakt tussen huidige  planologische regime en het voorheen voor het perceel geldende planologische regime. Het feitelijke of volgens de milieuregelgeving geldende gebruik van de woning op de peildatum is voor de planologische vergelijking niet relevant. Een op grond van de planvergelijking gebleken beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf van [appellant] wegens het op grond van de milieuregelgeving geldende verschil in bescherming tegen geurhinder voor een agrarische bedrijfswoning en een burgerwoning, valt aan het nieuwe bestemmingsplan toe te rekenen. Voor zover vorenbedoelde planvergelijking ertoe leidt dat [appellant] ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan een dergelijk planologisch nadeel lijdt, moeten de omvang en de vergoedbaarheid daarvan worden bepaald. Zie ook ABRS 29-05/13 inzake Son en Breugel (ECLI:NL:RVS:2013:CA1346).