Beperkingen aan melkveebedrijf door burgerwoning

In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat bij het bestemmingplan 1990 het gedeelte van het perceel [locatie 2] waarop de ligboxenstal zich bevindt, planologisch is ondergebracht bij het perceel [locatie 1]. Daardoor is de burgerwoning op het perceel [locatie 2], anders dan onder het voorgaande bestemmingsplan “Buitengebied 1983”, een zogenoemd geurgevoelig object geworden ten opzichte van de 6 m daarnaast gelegen ligboxenstal, zodat een uitbreiding van de veestapel met gebruikmaking van de ligboxenstal niet mogelijk is. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er een causaal verband bestaat tussen de beperking in het gebruik van de ligboxenstal en de bestemmingsplanwijziging.

ABRS: Zoals ook het college erkent mag [appellant], gelet op artikel 3.119a van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het bestaande gebruik van de ligboxenstal voorzetten onder de voorwaarden genoemd in de inmiddels van rechtswege vervallen vergunning uit april 1989. Bij een meldingsplichtige verandering van de bedrijfsvoering, zoals de gewenste uitbreiding van de veestapel naar 200 stuks melkrundvee, dient evenwel een nieuwe toetsing aan het Activiteitenbesluit milieubeheer plaats te vinden. Op basis van de milieuregels is het niet mogelijk bij die uitbreiding de ligboxenstal te gebruiken voor vee, aangezien deze te dicht bij een geurgevoelig object is gelegen. De waardevermindering van de ligboxenstal die daarvan het gevolg is, heeft geleid tot toekenning van een planschadevergoeding van € 24.300,00. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] de berekening van Ten Have die daaraan ten grondslag heeft gelegen, niet gemotiveerd heeft bestreden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college het advies op dat punt niet mocht volgen.

ABRS 18-04/18 inzake Breda (ECLI:NL:RVS:2018:1269).