Het begrip “goothoogte” is in het bestemmingsplan niet nader omschreven. Wel is in artikel 2 bepaald dat bij toepassing van deze regels de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten “vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel”. In de planregels zijn de begrippen “goot”, “druiplijn” en “boeibord” niet nader omschreven. De rechtbank heeft daarom terecht aansluiting gezocht bij de omschrijvingen die daaraan volgens “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal” in het algemeen spraakgebruik worden gegeven. Daarin is “goot” als synoniem van “dakgoot” omschreven als “kanaal langs het dak van een huis om het regenwater op te vangen”, “druiplijn” als “lijn die van onderen het dak begrenst” en “boeibord” als “opstaande kant van een dakgoot of -rand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal”. Aangezien bij een lessenaarsdak slechts aan de laagste zijde van het dak een goot nodig is voor de afvoer van hemelwater en deze, evenals de druiplijn en het boeibord, zich bij een lessenaarsdak uitsluitend aan de onderzijde van het dak bevindt, heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de goothoogte zich bij een lessenaarsdak aan de bovenzijde bevindt.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de maximum hoogte van een woning met een lessenaarsdak in de nieuwe planologische situatie niet gelijk is aan de goothoogte.
Nu in artikel 25 van het nieuwe bestemmingsplan is bepaald dat de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening buiten toepassing blijven, wordt de maximum hoogte van het bestemmingsplan uitsluitend bepaald door de grootte van het bestemmingsvlak en voormelde voorschriften over de maximum inhoud, het maximum hellingspercentage en de minimum afstand tot de perceelsgrens.
Omdat, naar niet in geschil is, de bouw van een woning met een lessenaarsdak het meest ongunstig is voor [wederpartij], wordt niet toegekomen aan het betoog van het college, over een woning met een zadeldak en de maximum hoogte daarvan.
NMR hier 3%.
ABRS 16-03/18 inzake Son en Breugel (ECLI:NL:RVS:2018:888).
Noot: In de onderhavige casus bleef gemeentelijke bouwverordening buiten toepassing. Zie ook ABRS 04-11/15 inzake Zwolle (ECLI:NL:RVS:2015:3383).
De rechtbank is terecht tot deze overweging gekomen, omdat het onder het bestemmingsplan Buitengebied Zwolle feitelijk en juridisch niet onmogelijk was om op de gronden achter het perceel van [appellant] een bedrijfsgebouw met een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale nokhoogte van 15 meter te realiseren. Dit aspect heeft de commissie terecht bij de planvergelijking betrokken.