HR gaat contrair aan conclusie A-G en verwerpt beroep tegen onteigeningsvonnis.
HR 05-01/18 inzake Staat – onteigening Hedwigerpolder (ECLI:NL:HR:2018:7).
* Rechtmatigheidstoetsing: Ingevolge de taakverdeling tussen de Kroon en de onteigeningsrechter, zoals deze is vormgegeven in de Onteigeningswet en is uitgelegd in de – mede tegen de achtergrond van art. 6 EVRM gevormde – rechtspraak, komt de onteigeningsrechter geen oordeel toe over de doelmatigheid van de voorgenomen onteigening, maar dient hij op een daartoe strekkend verweer wel de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen. De klachten falen. Anders dan zij primair betogen, kan art. 6:22 Awb ook worden toegepast bij gebreken in een procedure van totstandkoming van een Kroonbesluit strekkende tot onteigening. [eiser] heeft niet weersproken dat hij na de indiening van het verzoekbesluit en de terinzagelegging van het ontwerpbesluit zijn bezwaren tegen de voorgenomen onteigening in een zienswijze aan de Kroon heeft kunnen voorleggen en dat de Kroon deze bezwaren ook in de beoordeling van het verzoek heeft betrokken. Daarvan uitgaande, kon de rechtbank dan ook oordelen dat, nu [eiser] door de gestelde gebreken bij de totstandkoming van het verzoekbesluit en het ontwerpbesluit niet in zijn belangen is geschaad, die gestelde gebreken niet meebrengen dat het Koninklijk Besluit onrechtmatig is (vgl. ABRvS 5 december 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AN6595, AB 2001/77, rov. 2.3.1).
* Noodzaak tot onteigening (zelfrealisatie en erfpacht)
Het onderhavige geval kenmerkt zich hierdoor dat op de te onteigenen gronden een grootschalig natuurgebied zal worden gerealiseerd, waarbij (infrastructurele) werken, zoals een kreken- en geulenstelsel en dijken (primaire waterkeringen) zullen worden aangelegd. Het gebied zal vervolgens, tezamen met nabijgelegen gebieden, integraal worden beheerd. De onderhavige infrastructurele werken kenmerken zich hierdoor, dat zij grootschalig zijn en mede betrekking hebben op de aanleg en het langdurige beheer van infrastructurele werken, waaronder waterkeringen waarmee de openbare veiligheid is gemoeid. Bovendien zal met die aanleg en dat beheer moeten worden voldaan aan internationale verplichtingen van de Staat. Gelet hierop, kon de Kroon, zoals door de Staat is betoogd en in het oordeel van de rechtbank besloten ligt (rov. 5.3.4 en 5.4), reeds op grond van de bijzondere aard en achtergrond van het werk waarvoor wordt onteigend, aan het beroep op zelfrealisatie van [eiser] voorbijgaan.
Gelet op de bijzondere aard en achtergrond van het werk, kon de Kroon in redelijkheid tot het oordeel komen dat alleen volle eigendom van en daarmee volledige zeggenschap over de gronden die deel uitmaken van het plangebied, waarborgt dat de belangen die zijn gemoeid met het realiseren van de beoogde infrastructurele werken en het integrale beheer van het aldus te creëren natuurgebied, voldoende tot hun recht (zullen blijven) komen (zie ook hierna in 3.6.7). De op bedoelde stellingen gerichte motiveringsklachten kunnen daarom niet tot cassatie leiden.
* Eeuwigdurende erfpacht: Daargelaten dat dit alternatief voor onteigening pas door [eiser] is genoemd op 19 december 2014 en derhalve na het Koninklijk Besluit, zodat de Kroon dit niet heeft kunnen meewegen en beoordeling door de onteigeningsrechter daarom niet mogelijk is (zie hiervoor in 3.4.4 en, specifiek met het oog op het alternatief van erfpacht: HR 8 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD2955, NJ 1999/24, rov. 3.3 in verbinding met de daaraan voorafgaande conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5), brengt hetgeen hiervoor in 3.6.5 is overwogen mee dat de Staat op de weergegeven gronden aan dit alternatief kon voorbijgaan.
* Onderhandelingsplicht: De klachten falen. Ingevolge art. 17 Ow, dat betrekking heeft op de fase tussen het definitief worden van het besluit tot onteigening en het uitbrengen van de dagvaarding, moet de onteigenende partij trachten hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen (HR 8 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD2955, NJ 1999/24, rov. 3.5). Onder verkrijgen moet worden verstaan: in eigendom verkrijgen. Onteigening strekt immers tot verkrijging van eigendom. Nadat de Kroon in het Koninklijk Besluit de percelen van [eiser] ter onteigening had aangewezen, was de Staat dus niet op grond van art. 17 Ow verplicht om alsnog of wederom met [eiser] in onderhandeling te treden over zelfrealisatie of erfpacht.
* Voorschot advocaatkosten: Onderdeel 11 is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank (in rov. 5.7) van de vordering tot verhoging van het voorschot met een bedrag van € 50.000,– voor de kosten van juridische en andere bijstand. Het onderdeel bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat geen wettelijke basis bestaat voor het toekennen van een voorschot voor deze kosten, en wijst op art. 50 Ow in verbinding met art. 196 Rv en art. 199 Rv. Het onderdeel faalt