Naast de beroepsgronden van [appellant sub 6] die hiervoor zijn besproken, heeft [appellant sub 6] naar voren gebracht dat hij de gronden die hij in bezit heeft aan en nabij de [locatie 8] wenst te gebruiken voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Die ontwikkeling wordt, zo stelt hij, gefrustreerd door het tracébesluit. Hij voert daartoe aan dat een deel van zijn gronden benodigd is voor de aanleg van het tracé.
ABRS: In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de minister geen zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen die met de realisering van het project zijn gemoeid dan aan het belang van [appellant sub 6] bij het behoud van de bestaande situatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de schade die [appellant sub 6] lijdt door de verwerving van de gronden in het kader van de toekenning van een schadeloosstelling op grond van de onteigeningswet voor vergoeding in aanmerking komt. Voor eventuele resterende schade kan [appellant sub 6] ingevolge artikel 22 van de Tracéwet bezien in samenhang met artikel 16 van het Tracébesluit op grond van de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 een verzoek om schadevergoeding bij de minister indienen.
ABRS 02-08/17 inzake Tracébesluit A16 Rotterdam (ECLI:NL:RVS:2017:2087)
Noot: in de onteigening zal aan de orde komen de planologische bestemming voorafgaande aan het Tracébesluit (als dat op de voet van art. 40 c OW wordt geëlimineerd) dan wel de verwachtingswaarde.