Nadeelcompensatie: omrijschade en voorzienbaarheid

De minister heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat de schade voor rekening van de maatschap dient te blijven, omdat de afsluiting van het viaduct Jules van Hasseltweg en de daardoor veroorzaakte omrijschade ten tijde van het sluiten van de pachtovereenkomsten redelijkerwijs geheel kon worden voorzien op basis van de Startnotitie Hanzelijn die in oktober 1996 is gepubliceerd.

De maatschap komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de maatschap bij het aangaan van de pachtovereenkomsten rekening diende te houden met de kans dat de wegstructuur van de Jules van Hasseltweg als gevolg van de aanleg van het tracé van de Hanzelijn tijdelijk in ongunstige zin zou wijzigen. Zij voert aan dat ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomsten weliswaar de aanleg van de Hanzelijn als zodanig bekend was, maar dat het precieze tracé nog lange tijd niet bekend was. In de Startnotitie zijn vier mogelijke tracés opgenomen. Bovendien was onvoldoende kenbaar dat als gevolg van de keuze voor het uiteindelijke tracé het viaduct Jules van Hasseltweg bijna een jaar zou zijn afgesloten wegens werkzaamheden. Dat deze werkzaamheden zouden gaan plaatsvinden, werd pas in maart 2003 concreet duidelijk met de publicatie van het ontwerp-Tracébesluit, aldus de maatschap.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 juni 2010 in zaak nr. 200907840/1/H2) is voor het aannemen van risicoaanvaarding niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, of dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden. Dit geldt, zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 december 2006 in zaak nr. 200605120/1), ook voor tijdelijke hinder, als hier aan de orde.

ABRS 27-03/13 inzake Ministerie I&M (zaaknummer: 201204628/1/A2)