Omtrent de benoeming van deskundigen heeft de Hoge Raad in het arrest HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8098 het volgende overwogen:
“3.5 Art. 32 Ow bepaalt dat de formaliteiten, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven omtrent het getuigenverhoor en het bericht van deskundigen, ten deze niet van toepassing zijn. Het onderdeel bepleit, naar de kern genomen, dat de woorden “ten deze” restrictief moeten worden uitgelegd en slechts betrekking hebben op het bijzondere geval voorzien in art. 31 Ow, inhoudende dat de rechter-commissaris ambtshalve te allen tijde personen en deskundigen voor zich kan doen verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen. Een dergelijke restrictieve lezing doet echter geen recht aan het eigen karakter van de onteigeningsprocedure, waarvoor specifieke deskundigheid vereist is, en die gericht is op een spoedige afwikkeling. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9 is vermeld, werken de rechtbanken veelal met lijsten van deskundigen die ervaring hebben met de onteigeningsregels, die gespecialiseerd zijn en die in staat zijn snel tot een onafhankelijk en onderbouwd advies te komen. Bij de benoeming van deskundigen putten de rechtbanken uit die lijsten, doorgaans zonder voorafgaand overleg met partijen. Het zou in strijd met het hiervoor genoemde karakter van de onteigeningsprocedure komen wanneer van die staande praktijk zou moeten worden afgeweken doordat in de onteigeningsprocedureomtrent de benoeming van iedere deskundige steeds eerst de zienswijze van de betrokken partijen zou moeten worden verkregen [vet getypt hof]] (hetgeen onverlet laat dat partijen desgewenst voorafgaand aan de benoeming opmerkingen kunnen maken). Daarom dient art. 32 Ow aldus te worden begrepen dat de overlegverplichting van art. 194 lid 2 Rv niet van toepassing is op de benoeming van deskundigen in de onteigeningsprocedure.”
De in de onderhavige zaak in de processtukken geschetste gang van zaken voldoet aan de vereisten gesteld in bovengenoemd arrest: er is zelfs gelegenheid geboden voor het maken van opmerkingen tegen de eerste voorgenomen benoeming en daar is ook gehoor aan gegeven. Er bestond geen verplichting voor de rechtbank ook de uiteindelijke benoeming nog voor te leggen. Voorts gelden gezien artikel 2 Ow de door [appellant] aangehaalde bepalingen uit Rv – te weten artt. 271, 272, 290 en 291 Rv – niet in het kader van een verzoek gebaseerd op artikel 54a Ow en verricht de rechtbank – zoals ook blijkt uit de beschikking – de controle of alle belanghebbenden via betekening op de hoogte zijn gebracht. Ingevolge artikel 54d Ow wordt ook de mogelijk te onteigenen eigenaar pas na de beslissing op de hoogte gebracht.
Uitspraak Hof ’s Hertogenbosch 08-12/16 inzake provincie Limburg (ECLI:NL:GHSHE:2016:5463).
Noot: Vanwege spoedeisendheid onteigeningsprocedure en vanwege wenselijkheid van deskundigen die gespecialiseerd zijn in het onteigeningsrecht = rechtbank hoeft niet vooraf de zienswijze van partijen te vragen op de te benoemen deskundigen. Laat echter onverlet dat partijen voorafgaand aan de benoemingopmerkingen kunnen maken. HR 05-04/13 inzake Sittard-Geleen. LJN:BY8098.
Zie de zogenoemde procedure van “voorhangen van deskundigen”.