Onteigening Beuningen ten behoeve van zandwinning: conclusie A-G 10-06/15 (ECLI:NL:PHR:2016:497).
Ik stel voorop dat de afbakening van een complex – dat wil zeggen (zie art. 40d lid 2 Ow) de afbakening van ‘de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken’ – in hoge mate afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het geval en dat die afbakening als een feitelijke vraag wordt aangemerkt. ‘Hard and fast rules’ ontbreken. ‘Exploitatie’ is een economisch begrip, zodat de beantwoording van de vraag of in een voorkomend geval sprake is van ‘als één geheel in exploitatie te brengen zaken’ in de regel zal moeten worden overgelaten aan de feitenrechter. Uit de rechtspraak van Uw Raad blijkt wel, onder meer, (a) dat een complex niet identiek behoeft te zijn aan een bestemmingsplangebied en zowel betrekking kan hebben op een gedeelte van een plangebied als zich kan uitstrekken over meerdere plangebieden of gedeelten daarvan, (b) dat ook een gebied met uitsluitend onrendabele bestemmingen als een complex kan worden aangemerkt. Aanknopingspunten om te beoordelen of sprake is van een complex kunnen mede worden gevonden in de functionele, geografische en/of financiële samenhang van de in exploitatie te brengen onroerende zaken. Pogingen van de onteigende om door middel van een cassatieberoep grondstukken met een lucratiever bestemming binnen een complex met het onteigende te halen, plegen te mislukken.
Noot: Als complex is hier aangemerkt de zandwinning met direct omliggend recreatiegebied en natuur, zoals ook bij de aanbesteding het geval was, een bruto exploitatiegebied van 95 ha, waarvan de netto te ontzanden oppervlakte 62 ha beslaat. Zie ook: HR 13-08/04 inzake Limburg/Seegers (ECLI:NL:HR:2004:AQ6968).