Gelet op het hetgeen onder rov. 7.2. en 7.3. is weergegeven vormt de kern van het geschil de uitleg van het in de maatschapsakte en de overdrachtsakte opgenomen meerwaardebeding, meer in het bijzonder of dat ook ziet op de verkoop van melkquotum, zonder dat daarbij tevens registergoederen worden verkocht.
Het hof is van oordeel dat bij de uitleg van het meerwaardebeding het zogenoemde “Haviltex-criterium” als uitgangspunt dient te worden genomen, inhoudende dat voor beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van het contract mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is overigens de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-11/16 (ECLI:NL:GHARL:2016:9145).