De raad erkent dat het bedrijf van [appellant sub 2] voor de tweede keer onder het overgangsrecht is gebracht, maar stelt zich op het standpunt dat er zicht bestaat op beëindiging van het gebruik binnen de planperiode. De raad gaat ervan uit dat ruimschoots binnen de planperiode overeenstemming over bedrijfsverplaatsing zal worden bereikt, maar mocht dat niet lukken dan zal onteigening worden overwogen, gericht op uitvoering van de hoofdontsluiting uit uitwerkingsplan 6. Daar bevindt zich thans grasland.
Het gebruik van de gronden aan de [locatie 4] voor bedrijfsuitoefening is in het plan voor de tweede maal onder het overgangsrecht gebracht. Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand gebruik kan slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op beëindiging van het gebruik binnen de planperiode. Met hetgeen de raad hierover naar voren heeft gebracht, is aan dit vereiste niet voldaan, nu de raad ook ter zitting desgevraagd niet uitdrukkelijk en onomwonden heeft verklaard dat zo nodig binnen de planperiode van in beginsel tien jaar tot onteigening zal worden overgegaan.
Dit betekent niet dat het gebruik als zodanig moet worden bestemd. Gebruik in strijd met een geldende bestemming of gebruik dat onder het overgangsrecht valt, doet namelijk op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Indien het als zodanig bestemmen van het gebruik niet mogelijk is, ligt het op de weg van de raad om te bezien welke mogelijkheden er zijn om voor het bestaande gebruik een regeling in het bestemmingsplan op te nemen.
Het betoog slaagt. Het bestemmingsplan voor zover het betreft de plandelen met de bestemming “Woongebied – Uit te werken” die betrekking hebben op de gronden gelegen aan de [locatie 4] komt wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor vernietiging in aanmerking.
ABRS 19-10/16 inzake Heiloo (ECLI:NL:RVS:2016:2767).