Niet in geschil is dat de wens van Delta de gronden als bedrijventerrein te gebruiken een niet concreet plan voor de toekomst is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister bij de beoordeling van de vraag of de belangen van Delta redelijkerwijs onteigening vorderen daarmee terecht geen rekening gehouden, nu dit gewenste gebruik niet het actuele gebruik van de gronden is.
Niet in geschil is dat als gevolg van de gedoogplicht de gebruikelijke bewerkrichtingen van de gronden niet meer onverkort mogelijk zijn. Delta heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg hiervan het agrarisch gebruik van deze gronden niet langer mogelijk is. Delta heeft haar in dit kader aangevoerde stelling dat het besproeiingskanon door de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding niet langer bruikbaar is, ingetrokken.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen Delta heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van Delta redelijkerwijs onteigening niet vorderen. Het betoog faalt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201104115/1/R4), behoeft de minister de hoogte van de aangeboden vergoeding niet te toetsen. Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de BP dient de minister zich ervan te vergewissen dat een serieuze en redelijke poging is ondernomen om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. In dat kader dient de minister te onderzoeken of de voorstellen tot vergoeding niet op voorhand als onwerkelijk en onredelijk moeten worden aangemerkt. Doet die situatie zich voor, dan is immers geen sprake van een serieuze en redelijke poging en is dus niet aan de uit artikel 2, vijfde lid, voortvloeiende overlegverplichting voldaan.
12.2. De schadevergoeding die Delta in de minnelijke fase is geboden, is gebaseerd op het schadebeleid van TenneT zoals verwoord in de gids “Randstad 380 kV en schadevergoeding”. Naast de schadeloosstelling ontvangen rechthebbenden voor het afsluiten van een zakelijk rechtovereenkomst een afsluitvergoeding. Zoals hiervoor onder 11.3 is overwogen hoeft de omstandigheid dat Delta op haar percelen in de toekomst een bedrijventerrein wil realiseren, niet bij de beoordeling te worden betrokken. Delta heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister, gelet op het actuele gebruik van de gronden van Delta, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgestelde vergoeding niet op voorhand als onwerkelijk en onredelijk moet worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat geen sprake is geweest van een serieuze en redelijke poging van TenneT om langs minnelijke weg met Delta tot overeenstemming te komen. Het betoog faalt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de inmenging proportioneel is.
ABRS 12-08/15 inzake minister I en M, Randstad 380 kV hoogspanningsverbinding Beverwijk-Vijfhuizen (ECLI:NL:RVS:2015:2592).
Noot: de Afdeling benoemt welke oppervlakte van de gronden door de BP “geraakt” worden en legt daarbij een relatie met de totale perceelsoppervlakte en baseert daarop, zonder dat cijfermatig uit te werken, schijnbaar de conclusie dat de inbreuk niet disproportioneel is. Zie de rechtspraak inzake gedoogplicht (art. 5.20 e.v.) Waterwet en zie hierna dezelfde uitspraak ABRS met als belanghebbende VarioHippique.