Schade aan overblijvende door werkzaamheden derde

Werkzaamheden op het overblijvende dienen te worden uitgevoerd om een bevredigende oplossing te bereiken voor de hydrologische effecten van de aanleg van de Zuid Willemsvaart. Die werkzaamheden worden verricht door waterschap, die daartoe “het overblijvende” (art. 41 Ow) aankocht na de peildatum van de onteigening.

Staat betwist causaliteit met de onteigening, benoemt het feit dat een derde (waterschap) de werkzaamheden doet en het feit dat ook anderen dan de onteigende deze (eventuele) schade lijden.

HR 06-03/15 inzake Staat der Nederlanden (ECLI:NL:HR:2015:523):

  • Bij het bepalen van de schadeloosstelling wordt rekening gehouden met de mindere waarde welke voor niet onteigende goederen van de onteigende (“het overblijvende”) het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van het verlies van zijn goed (art. 41 Ow).
  • De enkele omstandigheid dat niet de onteigenende partij, de Staat, maar een derde, het Waterschap, de ten processe bedoelde werkzaamheden zal uitvoeren, brengt niet zonder meer mee dat deze werkzaamheden niet kunnen gelden als schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt. Criterium is onlosmakelijk samenhangen met het werk waarvoor onteigend is.
  • De omstandigheid dat ook de eigenaren van omliggende gronden vergelijkbare schade lijden, maakt dit niet anders.

Noot: aldus een betere positie voor een onteigende, dan een buurman-grondeigenaar die niet onteigend wordt en op een andere grondslag dan onteigening (les: planschade) zijn schade moet claimen. Vergelijk: HR 21-11/08 inzake De Bruyn/ Het waterschap Rivierenland (LJN: BF0415):  BR 2009 blz. 74 met noot Van Heijst. Interessante overweging met betrekking tot causaliteit.