Vervolg onteigening parkeerterrein VDL (A12)

Zie voor de gang van zaken onze eerdere publicatie over conclusie A-G:

  1. Taxatie gronden vanwege het feit dat de onteigende gronden zonder onteigening een meer lucratieve (parkeer)bestemming gekregen zouden hebben. De rechtbank oordeelde, anders dan de rechtbankdeskundigen, dat voor taxatie op basis van die meer lucratieve bestemming geen plaats was. De HR oordeelt in de lijn van de rechtbankdeskundigen: wel rekening houden met die meer lucratieve bestemming.
  2. VDL heeft aangevoerd dat zij met het oog op het verlies van de parkeerplaatsen op het onteigende, ervoor heeft gekozen om de al geplande parkeergarage uit te breiden, en dat zij daarmee heeft geanticipeerd op de onteigening. In deze stelling ligt besloten dat de uitbreiding van de parkeergarage in rechtstreeks verband stond met de op handen zijnde onteigening, en dat de onteigening in zoverre haar schaduw vooruitgeworpen heeft. De enkele omstandigheid dat VDL voorafgaande aan de onteigening vrijwillig en op eigen initiatief, en niet op verzoek van of met medewerking of toestemming van de Staat, schadebeperkende maatregelen heeft genomen, kan niet het oordeel dragen dat de kosten van dat schadebeperkende handelen voor rekening van VDL moeten blijven. In gelijk zin hadden de rechtbankdeskundige geadviseerd, maar rechtbank Limburg vonniste anders.

HR 17-10/25 inzake VDL/Staat (ECLI:NL:HR:2025:1567)

Noot: in gelijke zin het arrest HR 16-05/25 waarin de lijn van de rechtbankdeskundigen) en niet die van de rechtbank gevolgd werd, dat de onteigening haar schaduw vooruitgeworpen had en dat er van uitgegaan moet worden wat er zonder die schaduw zou zijn gebeurd.

In deze beide zaken was René van Hoogmoed een van de rechtbankdeskundigen.