Passieve risicoaanvaarding (riskant stilzitten)

In artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro is bepaald dat met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade, burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak betrekken. De schadeoorzaak is voorzienbaar als voor de aanvrager aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse zou gaan veranderen in een voor hem ongunstige zin. Als de schadeoorzaak voorzienbaar was, kan dat ertoe leiden dat het bestuursorgaan de gestelde schade voor rekening van de aanvrager mag laten.

Met voorzienbaarheid wordt in beginsel gedoeld op objectieve voorzienbaarheid, dat wil zeggen: voorzienbaarheid op basis van een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Niet is vereist dat het bewustzijn van het risico ook daadwerkelijk bij de koper aanwezig was. Indien geen sprake is van een openbaar gemaakt concreet beleidsvoornemen, is in beginsel geen sprake van voorzienbaarheid. Dat neemt niet weg dat specifieke persoonlijke omstandigheden, waardoor de aanvrager feitelijk op de hoogte was van de komende planologische ontwikkeling en dus sprake is van subjectieve voorzienbaarheid, in voorkomende gevallen een rol kunnen spelen (overzichtsuitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3690, onder 66.

Het risico van de nadelige planologische verandering wordt geacht te zijn aanvaard, indien geen concrete poging is gedaan tot het realiseren van de mogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn vervallen, terwijl dit van een redelijk denkend en handelend eigenaar, vanaf het moment waarop die verandering voorzienbaar was, wel kon worden verlangd. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3690) onder 84.

ABRS: in casu passieve risico aanvaarding

ABRS 24-09/25 inzake Venray (ECLI:NL:RVS:2025:4542)

Noot: een goed overzicht van passieve risico aanvaarding, met ook hier een verwijzing naar de overzichtsuitspraak van 06-08/25 (ECLI:NL:RVS:2025:3690).