Grondeigenaar moet op grond van de gedoogplichtbeschikking gedogen dat een deel van zijn land wordt afgegraven en er een tijdelijk pad en werkterrein op zijn land wordt aangelegd. Aan de hand van de door belanghebbende aangevoerde gronden beoordeelt de voorzieningenrechter de opgelegde gedoogplicht.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiser (lees: grondeigenaar) ongegrond is. Argumenten tegen de verbreding van de watergang kunnen in deze procedure niet worden aangevoerd. Ook is niet komen vast te staan dat de werkzaamheden op minder bezwarende wijze kunnen uitgevoerd.
Rechtbank Noord-Nederland 04-09/25 inzake Wetterskip Fryslân (ECLI:NL:RBNNE:2025:3638)
Noot: let wel, deze procedure gaat om door de grondeigenaar aangevraagd voorlopige voorziening.
De gedoogplicht moet redelijkerwijs nodig zijn voor de vervulling van de taken van de waterbeheerder. Een rechthebbende moet dan gedogen dat voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik wordt gemaakt van een onroerende zaak. Dit mag (waarbij rechter expliciet verwijst naar de relevante artikelen Omgevingswet) alleen als:
- het niet is gelukt om schriftelijk afspraken te maken, terwijl hiervoor wel een redelijke poging is gedaan,
- het gebruik van de zaak niet meer wordt belemmerd dan nodig en
- onteigening niet nodig is.
