Intensieve veehouderij nabij nieuwe woonwijk

Aan een deel van de gronden waaraan de enkelbestemming “Woongebied” is toegekend, is ook de functieaanduiding “specifieke vorm van wonen — voorwaardelijke verplichting” toegekend. Artikel 5.6.2 van de planregels luidt: “Ter plaatse van de aanduiding ‘Specifieke vorm van wonen – voorwaardelijke verplichting’ is het gebruik van de gronden conform lid 5.1 is slechts toegestaan indien de bedrijfsactiviteiten van het agrarisch bedrijf aan de [locatie] zijn beëindigd.”

Reactie gemeenteraad: Ook is voor het beoordelen van het woon- en leefklimaat aangesloten bij de Geurvisie Putten Zuid, aldus de raad. Voor zover [appellant] vreest voor een toename van het aantal klachten wat betreft geurhinder, wijst de raad erop dat bij een voorgrondbelasting van 7,0 odour units per kubieke meter sprake is van een percentage geurgehinderden van 15%. Op basis van de Geurvisie Putten Zuid wordt dit acceptabel geacht.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant], in het licht van de door de raad gegeven toelichting, geen aanknopingspunten aangevoerd voor de juistheid van haar betoog dat de geurverordening in strijd is met artikel 3:46 van de Awb en artikel 6 van de Wgv. Gelet hierop kon de raad deze verordening aan de vaststelling van het plan ten grondslag leggen.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

Uitvoerbaarheid plan is voldoende zeker, dar waar de gemeente desnodig een onteigeningsprocedure zal initiëren.

Het voorgaande laat onverlet dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de eventuele milieuhinder van [appellant] op de voorziene woningen moet beoordelen. Daarbij moet de raad uitgaan van voortgezette bedrijfsvoering ter plaatse van de gronden van [appellant], nu die gronden niet in het bestreden plan zijn betrokken.

De Afdeling heeft in onder meer de uitspraak van 6 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK8369, onder 2.6, overwogen dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm wordt overschreden, dit niet met zich brengt dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Evenmin kan indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden, er zonder meer van worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

Zoals hiervoor is overwogen mocht de raad bij het beoordelen van de mate van geurhinder in relatie tot het woon- en leefklimaat in het plangebied aansluiten bij de geurnorm in de geurverordening. De Afdeling is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het plangebied zowel wat betreft de berekende voorgrondbelasting als de berekende achtergrondbelasting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het ingestelde beroep is ongegrond.

ABRS 18-06/25 inzake Putten (ECLI:NL:RVS:2025:2732)

Noot: een ingewikkelde zaak over (mogelijke) conflicterende belangen tussen intensieve agrarische bedrijfsvoering en nieuwe woonwijk. Maar de Afdeling laat het bestemmingsplan woonwijk in stand.